Psalmen
Kathisme 1: 1 t/m 8
Psalm 1
Zalig de man, die niet gaat naar de raad der goddelozen.
Die niet staat op de weg der zondaars, en die niet neerzit op de zetel der pest.
Maar die vreugde vindt in de Wet des Heren: die Zijn Wet overweegt bij dag en bij nacht.
Hij staat als een boom, aan stromend water geplant; die te zijner tijd vrucht draagt.
Zijn loof valt niet af, en al wat hij doet zal voorspoedig gelukken.
Niet zo zijn de goddelozen, niet zo gaat het met hen.
Zij toch worden als kaf, dat de wind wegblaast van het aanschijn der aarde.
Daarom houden de bozen geen stand in het oordeel, noch de zondaars in de raad der gerechten.
Want de Heer kent de weg der gerechten; maar de weg der bozen gaat te gronde.
Psalm 2
Waarom woeden de heidenen? Waarom zinnen de volken op ijdelheid?
In opstand zijn de koningen der aarde; de vorsten zijn samengeschoold.
Zij zijn in opstand tegen de Heer, en tegen Zijn gezalfde.
Zij zeggen: Laat ons hun boeien verbreken, laat ons hun juk van ons afwerpen.
Maar Die in de hemelen woont lacht hen uit: de Heer bespot hen.
Dan spreekt Hij tot hen in Zijn toorn, in Zijn gramschap brengt Hij hen in verwarring.
Doch ik ben door Hem als koning gesteld, over Sion, Zijn heilige berg.
Om de bevelen des Heren bekend te maken en te verkondigen.
De Heer toch zeide tot mij: Gij zijt mijn zoon; heden heb Ik u verwekt.
Vraag Mij, dan geef Ik u volken tot erfdeel; de einden der aarde tot uw bezit.
Gij zult hen weiden met ijzeren staf, hen stukslaan als aardewerk.
Nu dan, koningen, weest wijs: wordt onderricht, gij allen die de aarde oordeelt.
Dient de Heer in vreze, juicht Hem toe met ontzag.
Aanvaardt onderricht, opdat de Heer niet toorne, en gij verloren gaat van de gerechte weg, wanneer straks Zijn toorn ontbrandt.
Gelukzalig zijn allen, die op Hem hebben vertrouwd.
Psalm 3
Heer, hoe talrijk zijn mijn verdrukkers; hoevelen staan tegen mij op!
Velen zeggen over mijn ziel: Er is geen verlossing voor hem bij zijn God.
Maar Gij, Heer, zijt mijn Beschermer: mijn Glorie, die mij het hoofd doet verheffen.
Met mijn stem roep ik tot de Heer en Hij verhoort mij vanaf Zijn heilige berg.
Ik had mij neergelegd om te slapen; ik kon weer opstaan, omdat de Heer mij beschermt.
Ik heb geen vrees voor de duizenden uit het volk, die mij aan alle kanten omringen.
Sta op, Heer; red mij mijn God.
Want Gij slaat allen, die mij zonder reden haten; Gij verbrijzelt de tanden der zondaars.
Bij de Heer is verlossing: en over Uw volk zij Uw zegen.
Ik had mij neergelegd om te slapen; ik kon weer opstaan, omdat de Heer mij beschermt.
Psalm 4
Als ik roep, verhoor mij, God mijner gerechtigheid: schenk mij ruimte in de benauwing.
Ontferm U mijner, luister naar mijn gebed.
Kinderen der mensen, hoelang nog zijt gij zwaarmoedig? Waarom bemint ge ijdelheid en zoekt ge leugen?
Weet dan, dat de Heer Zijn gewijde wonderbaar heeft verheven: de Heer heeft mij verhoord toen ik tot Hem riep.
Word toornig, maar zondig niet; wat ge zegt in uw hart, betreur dat op uw rustbed.
Draag een rechtvaardig offer op en vertrouw op de Heer, velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien?
Heer, het licht van Uw aanschijn is een teken over ons.
Gij schenkt vreugde in mijn hart om de overvloedige vrucht van tarwe, wijn en olie.
Heer, in vrede leg ik mij ter ruste om te slapen. Want al ben ik eenzaam, Gij doet mij wonen in vertrouwen.
Psalm 5
Heer, schenk gehoor aan mijn woorden; geef acht op mijn geroep.
Luister naar de stem van mijn smeken, mijn Koning en mijn God.
Tot U, Heer, richt ik mijn bede; in de ochtend hoort Gij mijn stem.
In de vroege morgen sta ik voor U, en Gij ziet op mij neer.
Gij zijt geen God die onrecht wilt; geen boosdoener kan bij U wonen.
Wetsovertreders houden geen stand voor Uw ogen, Gij haat allen die onrecht bedrijven.
Gij vernietigt allen die leugen spreken; de Heer verafschuwt mannen van bloed en bedrog.
Maar door de overvloed van Uw barmhartigheid, mag ik binnentreden in Uw huis.
Ik zal neervallen voor Uw heilige Tempel, in vreze voor U.
Heer, leid mij in Uw rechtvaardigheid wegens mijn vijanden; maak mijn weg recht voor Uw aanschijn.
Want in hun mond is geen waarheid: hun hart is lichtzinnig.
Een open graf is hun keel: zij plegen bedrog met hun tong.
Oordeel hen, God; doe hen vallen in hun plannen.
Verstoot hen om hun talrijke misdaden, want zij hebben U getergd, o Heer.
Maar schenk vreugde aan allen die op U hopen: zij zullen juichen in eeuwigheid, want Gij woont onder hen.
Op U roemen allen die Uw naam liefhebben, want Gij zegent de gerechten.
Heer, met een schild van welbehagen hebt Gij ons omringd.
Psalm 6
Heer, berisp mij niet in Uw toorn; kastijd mij niet in Uw gramschap.
Ontferm U mijner, Heer, want ik ben zwak; genees mij, Heer, want mijn gebeente is ontsteld.
Mijn ziel is uiterst beangst: Hoe lang nog wacht Gij, o Heer?
Wend U tot mij, Heer, bevrijd mijn ziel: red mij, omwille van Uw erbarming.
Want in de dood is er niemand die U gedenkt: wie kan U belijden in de hades?
Ik ben afgetobd door zuchten, elke nacht schrei ik mijn bed nat: ik besproei mijn rustplaats met tranen.
Mijn oog is dof van verdriet; ik ben oud geworden onder al mijn vijanden.
Gaat weg van mij, gij allen die boosheid bedrijft, want de Heer verhoort de stem van mijn droefheid.
De Heer verhoort mijn smeking, de Heer aanvaardt mijn gebed.
Dat al mijn vijanden te schande worden en in verwarring gebracht: laat hen spoedig terugwijken en beschaamd staan.
Psalm 7
Heer mijn God, op U vertrouw ik: red mij van allen die mij vervolgen en bevrijd mij.
Opdat hij mijn ziel niet wegrukt als een leeuw, terwijl er niemand is die mij vrijkoopt of die mij redt.
Heer mijn God, als ik zoiets gedaan heb; als er onrecht is in mijn handen.
Als ik hen die mij kwaad deden met kwaad heb vergolden, dan moge ik met recht ten prooi vallen aan mijn vijanden.
Terecht is de vijand dan uit op mijn ziel, om mij te achtervolgen en te verslaan.
Dan moge hij mijn leven vertrappen op aarde, en mijn eer neerhalen in het stof.
Sta op, o Heer, in Uw toorn; rijs op in het gebied van Uw vijanden.
Ontwaak, Heer mijn God, want Gij hebt het gericht bevolen; dan omringt U de bijeenkomst der volken.
Heer, oordeel mij naar mijn gerechtigheid; doe met mij volgens mijn onschuld.
Maak een eind aan de boosheid der zondaars en leid de gerechte: God, die harten en nieren doorgrondt.
Mijn rechtvaardige hulp komt van God, Die de oprechten van hart verlost.
God is een rechtvaardig Rechter, sterk en grootmoedig: niet elke dag voltrekt Hij Zijn toorn.
Maar zo gij u niet bekeert, dan scherpt Hij Zijn zwaard; dan spant Hij Zijn boog en legt aan.
Een dodelijk wapen houdt Hij daarop gereed; Zijn pijlen maakt Hij tot vlammende schichten.
Hij die van onrecht bevrucht is, ontvangt boosheid en baart misdaad.
Hij heeft een valkuil gegraven en toegedekt, maar hij valt zelf in de put die hij groef.
Zijn boosheid valt terug op zijn hoofd: op zijn eigen hoofd komt zijn onrecht neer.
Ik wil de Heer belijden om Zijn rechtvaardigheid, en de psalm zingen voor de naam van de Heer, de Allerhoogste.
Psalm 8
Heer, onze Heer, hoe wonderbaar is Uw naam over heel de aarde!
Want hoog boven de hemelen is Uw heerlijkheid verheven.
Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij U lof bereid.
En om Uw vijanden brengt Gij vijand en wreker ten verderve.
Als ik opzie naar de hemelen, het werk van Uw vingers: naar maan en sterren die Gij hebt gemaakt.
Wat is dan een mens, dat Gij hem gedenkt? Wat is een mensenkind, dat Gij acht op hem slaat?
Toch hebt Gij hem slechts weinig beneden de Engelen geplaatst: Gij hebt hem gekroond met glorie en eer.
Gij hebt hem over de werken Uwer handen gesteld: alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd.
Schapen en kudden van allerlei dieren; zelfs de dieren des velds.
De vogels in de lucht en de vissen in de zee, die gaan langs de paden der zee.
Heer, onze Heer, hoe wonderbaar is Uw naam over heel de aarde!
Kathisme 2: 9 t/m 16
Psalm 9
U wil ik belijden, Heer, uit heel mijn hart: al Uw wonderwerken verhalen.
In U wil ik mij verheugen en juichen; Uw Naam bezingen, Allerhoogste.
Omdat mijn vijand terugwijkt; hij wordt zwak, en vergaat voor Uw aanschijn.
Want Gij hebt mij recht verschaft en mijn zaak verdedigd; Gij zetelt op Uw troon, en Uw oordeel is rechtvaardig.
Gij hebt de heidenen gestraft; de goddelozen hebt Gij vernietigd.
Hun naam hebt Gij uitgewist voor eeuwig en in de eeuwen der eeuwen.
Gij hebt de wapens van de vijand volkomen vernietigd, en hun steden weggevaagd.
Hun luidklinkende gedachtenis is vergaan, maar de Heer blijft in eeuwigheid.
Hij heeft Zijn troon tot rechterstoel gemaakt, om de wereld te oordelen met gerechtigheid, en de volkeren naar waarheid.
De Heer is een toevlucht voor de arme: een Helper te rechter tijd in de nood.
Heer, die Uw naam kennen vertrouwen op U, want Gij verlaat niet wie U zoeken.
Zingt voor de Heer Die in Sion woont; verkondigt onder de volken wat Hij gedaan heeft.
Dat Hij onderzoek doet en denkt aan hun bloed; dat Hij het gebed der armen niet vergeet.
Heer, ontferm U over mij: zie hoe ik vernederd word door mijn vijand.
Gij hebt mij opgericht uit de poorten des doods.
Om al Uw heerlijke daden te verkondigen in de poorten der dochter Sion, en te juichen over Uw heil.
De heidenen vielen ten prooi aan het bederf dat zij hadden bereid.
In de strik die zij hadden verborgen, is hun eigen voet gevangen.
De Heer wordt gekend door Zijn oordelen: in het werk van zijn eigen handen wordt de zondaar gevangen.
Dat de zondaars teruggevoerd worden naar de hades: alle heidenen die God hebben vergeten.
Want niet ten einde toe wordt de arme vergeten: de verwachting der ellendigen zal niet voor immer vergaan.
Sta op, Heer, laat geen mens overmachtig zijn, oordeel de heidenen voor Uw aangezicht.
Heer, stel een wetgever over hen aan; doe de heidenen weten dat zij maar mensen zijn.
Heer, waarom houdt Gij U op een afstand, en verzuimt Gij het ogenblik dat wij in nood zijn?
Omdat de goddeloze zich verhovaardigt, brandt de arme: verstrik hen in de plannen die zij beramen.
Want de zondaar beroemt zich op de lusten van zijn ziel: de ongerechte prijst zich gelukkig.
De zondaar heeft de Heer getergd; hij bekommert zich niet om Zijn geweldige toorn.
God bestaat niet voor zijn ogen: zijn wegen zijn bevlekt te allen tijde.
Uw oordelen zijn uit zijn ogen verdwenen: hij heerst over al zijn vijanden.
Daarom zegt hij in zijn hart: ik sta onwrikbaar zonder ongeluk van geslacht tot geslacht.
Zijn mond is vol laster, bitterheid en bedrog: onder zijn tong zijn ellende en smart.
Hij ligt in hinderlaag met de rijken om in het verborgene de onschuldige te doden, zijn ogen bespieden de arme.
Hij ligt op de loer in een schuilhoek, als een leeuw in zijn hol.
Hij loert om de arme te grijpen: om de arme te vangen en mee te slepen.
Hij vernedert hem in zijn net: hij bukt en laat zich vallen om de arme te overmeesteren.
Want hij zegt in zijn hart: God is het vergeten; Hij heeft Zijn aangezicht afgewend om nooit meer te zien.
Sta op, Heer God, hef Uw hand omhoog; vergeet Uw armen niet voor altijd.
Waarom mocht de goddeloze God tergen? Zodat hij in zijn hart kon zeggen: God geeft er niet om.
Maar Gij ziet het. Gij geeft acht op onheil en kwelling, om hen over te leveren in Uw hand.
Op U vertrouwt de arme; Gij zijt een helper voor de wees.
Verbrijzel de arm van zondaars en bozen, zodat men zijn zonde zal zoeken, maar niet meer vinden.
De Heer is Koning in eeuwigheid en in de eeuwen der eeuwen: Heidenen, gij zult uit Zijn land verdwijnen.
Heer, Gij hebt het verlangen der armen verhoord: Uw oor luistert naar de stem van hun hart.
Om recht te doen aan wees en geringe, opdat geen mens zich meer zou verheffen op aarde.
Psalm 10
Ik vertrouw op de Heer, waarom zegt ge dan tot mijn ziel: vlucht op de bergen, als een vogel?
Want zie, zondaars hebben hun boog gespannen en hun pijlen gereed gemaakt, om bij donkere maan de oprechten van hart te doorboren.
Want wat Gij had opgebouwd hebben zij verwoest; wat kan de rechtvaardige doen?
De Heer is in Zijn heilige Tempel; tegelijk heeft de Heer Zijn troon in de hemel.
Zijn ogen zien neer op de arme; Zijn blik onderzoekt de kinderen der mensen.
De Heer onderzoekt de gerechte en de goddeloze: wie onrecht liefheeft, haat zijn eigen ziel.
Hij doet strikken regenen op de zondaars: vuur, zwavel en storm is hun aandeel.
Want de Heer is rechtvaardig, Hij heeft gerechtigheid lief: naar oprechtheid richt Hij Zijn aanschijn.
Psalm 11
Red mij, Heer, er is geen heilige meer: de waarheid wordt zeldzaam onder de kinderen der mensen.
Ieder spreekt leugen tegen zijn naaste, hun lippen zijn vals; zij spreken kwaad in hun hart.
Laat de Heer alle bedrieglijke lippen verdelgen, en de grootsprekende tong.
Die zeggen: Wij zullen onze tong verheffen, onze lippen behoren ons toe: wie is Heer over ons?
Maar nu sta ik op, zegt de Heer; om de nood der armen, om het zuchten der lijdenden.
Ik zal hen in veiligheid brengen, Ik zal vrijmoedig met hen spreken.
De woorden des Heren zijn vlekkeloos: zilver, in vuur gegloeid, in aarde beproefd, zevenvoudig gelouterd.
Gij, o Heer, bewaar en behoed ons tegen dit geslacht, tot in alle eeuwigheid.
De goddelozen omringen ons, maar in Uw verhevenheid slaat Gij acht op de kinderen der mensen.
Psalm 12
Heer, hoe lang nog zult Ge mij volkomen vergeten, hoe lang nog wendt Gij Uw aangezicht van mij af?
Hoe lang nog moet ik in mijn geest overleggen, met droefheid in mijn hart bij dag en bij nacht?
Hoe lang nog zal de vijand zich boven mij stellen? Heer mijn God, zie neer op mij en verhoor mij.
Geef licht aan mijn ogen, laat mij niet inslapen in de dood; laat mijn vijand niet zeggen: ”Ik heb hem overweldigd.”
Die mij kwellen juichen omdat ik wankel, maar ik stel mijn hoop op Uw barmhartigheid.
Mijn hart verheugt zich in Uw heil: ik wil zingen voor de Heer Die mij weldoet.
Ik zal de psalm zingen voor de naam des Heren: Hij is de Allerhoogste.
Psalm 13
De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God.
Verdorven en afschuwelijk zijn hun gewoonten: er is niemand die het goede doet, zelfs niet één.
De Heer ziet uit de hemel neer op de kinderen der mensen, om te zien of er iemand inzicht heeft en God zoekt.
Allen zijn afgedwaald, zij zijn omkoopbaar: er is niemand die het goede doet, zelfs niet één.
Hun keel is een open graf, hun tong pleegt bedrog: addervergif zijn hun lippen.
Hun mond is vol verwensing en bitterheid; hun voeten zijn vlug om bloed te vergieten.
Hun wegen zijn verderf en ongeluk, maar de weg van vrede kennen zij niet; de vreze Gods staat hun niet voor ogen.
Weten zij dan niets, die onrecht bedrijven; die mijn volk verslinden als een stuk brood?
Zij roepen de Heer niet aan, zij beven van angst waar niets te vrezen valt: maar God is met een rechtvaardig geslacht.
Het besluit van de arme hebt gij geminacht, omdat hij vertrouwt op de Heer.
Wie zal dan uit Sion verlossing brengen aan Israël?
Wanneer de Heer de gevangenen van Zijn volk terugvoert, zal Jakob juichen en Israël zich verheugen.
Psalm 14
Heer, wie mag wonen in Uw tent, wie mag verblijven op Uw heilige berg?
Hij die wandelt zonder vlek, en de werken der gerechtigheid doet.
Die waarheid spreekt in zijn hart, die geen bedrog pleegt met zijn tong.
Die geen bedrog pleegt tegen zijn naaste, noch kwaad wil horen over hen die hem nastaan.
Wie kwaad doen, zijn in zijn ogen gering; maar wie de Heer vrezen, eert hij.
Als hij zweert voor zijn naaste, houdt hij zijn woord; hij geeft zijn geld zonder rente.
Hij aanvaardt geen geschenken tegen schuldelozen. Wie zo doet, staat onwankelbaar tot in eeuwigheid.
Psalm 15
Bewaar mij, Heer, want ik vertrouw op U en zeg: Gij zijt mijn God, mijn goederen hebt Gij niet nodig.
Voor de heiligen in Zijn land heeft de Heer al Zijn wonderen gedaan.
Zij waren van zwakheid vervuld, maar met Zijn hulp werden zij snel.
Ik wil niet deelnemen aan hun bloedbijeenkomsten, noch hun naam met mijn lippen gedenken.
De Heer is mijn erfdeel, mijn deel aan de kelk: Gij toch hebt mij hersteld in mijn erfdeel.
Het meetsnoer viel voor mij in het vruchtbaarste land; als erfdeel kreeg ik het beste.
Ik wil de Heer zegenen Die mij tot inzicht heeft gebracht: zelfs in de nacht onderricht Hij mijn hart.
Ik heb de Heer gedurig voor ogen; Hij staat naast mij, opdat ik niet wankel.
Daarover verheugt zich mijn hart en juicht mijn tong: zelfs mijn vlees zal wonen in vertrouwen.
Want Gij geeft mijn ziel niet prijs aan de hades; Gij zult Uw gewijde het bederf niet doen zien.
Gij hebt mij de wegen des levens doen kennen, door Uw aanschijn hebt Gij mij met vreugde vervuld.
De genietingen aan Uw rechterhand duren tot in eeuwigheid.
Psalm 16
Heer, zie op mijn rechtvaardigheid; luister naar mijn smeking.
Geef gehoor aan mijn gebed van ongeveinsde lippen.
Doe mijn oordeel uitgaan van Uw aangezicht, laat mijn ogen oprechtheid aanschouwen.
Gij hebt mijn hart onderzocht, Gij ziet des nachts op mij neer.
Gij hebt mij door vuur beproefd, maar geen onrecht in mij gevonden.
Moge mijn mond de werken der mensen niet spreken; om het woord van Uw lippen ben ik zware wegen gegaan.
Maak mijn schreden standvastig op Uw paden, zodat mijn voeten niet wankelen.
God, ik heb geroepen en Gij hebt mij verhoord; neig Uw oor tot mij en luister naar mijn woorden.
Maak Uw barmhartigheden wonderbaar; Gij verlost hen die op U vertrouwen.
Behoed mij als Uw oogappel tegen hen die Uw rechterhand weerstaan.
Gij beschut mij onder de schaduw van Uw vleugels tegen het aangezicht der goddelozen die mij verdrukken.
Mijn vijanden omsingelen mijn ziel, zij sluiten zich aaneen; hun mond spreekt hoogmoed.
Wie mij verdreven, hebben mij nu omsingeld: zij willen afbreken tot op de grond.
Zij wachten mij op als een jagende leeuw, als een jonge leeuw die in hinderlaag ligt.
Sta op, Heer, wees hen voor, werp hen neder; bevrijd mijn ziel van de goddelozen; ontruk Uw zwaard aan de vijand van Uw hand.
Heer, maak hun aantal gering op aarde; verstrooi hen tijdens hun leven.
Vul hun schoot met Uw verborgenheden, verzadig hun zonen, en geef de rest aan hun kinderen.
Maar ik moge gerecht voor Uw aangezicht komen, en verzadigd worden doordat Uw heerlijkheid mij verschijnt.
Kathisme 3: 17 t/m 23
Psalm 17
Ik wil U liefhebben, Heer mijn Kracht; de Heer is mijn steun, mijn Toevlucht en mijn Bevrijder.
Mijn God, mijn Helper op Wie ik vertrouw; Hij is mijn Verdediger, de hoorn van mijn heil en mijn Beschermer.
Zingend wil ik de Heer aanroepen, dan zal ik verlost zijn van mijn vijanden.
Ik was omringd door smarten des doods: stromen van onrecht bedreigden mij.
Helse smarten moest ik verduren, zij spanden dodelijke strikken tegen mij.
Maar in mijn beproeving riep ik om hulp tot de Heer, ik riep luide tot mijn God.
Vanuit Zijn heilige Tempel hoorde Hij mijn stem; mijn geween voor Zijn aanschijn bereikte Zijn oren.
Toen wankelde bevend de aarde, de grondvesten der bergen werden geschokt.
Zij beefden, omdat God tegen hen toornde: rook steeg op van Zijn gramschap.
Vuur vlamde op van Zijn aanschijn; een brandende vuurgloed ging van Hem uit.
Hij boog de hemelen neer om af te dalen; er was duisternis onder Zijn voeten.
Hij besteeg de Cherubim en vloog, Hij vloog op de vleugels van de wind.
Hij maakte duisternis tot Zijn schuilplaats, onweerswolken tot een tent om Zich heen.
Maar voor de stralende gloed van Zijn aangezicht barstten de wolken uiteen, met hagel en vlammend vuur.
De Heer deed het donderen uit de hemel, de Allerhoogste liet Zijn stem weerklinken.
Hij schoot Zijn schichten af en verstrooide hen; talloze bliksems om hen te verwarren.
Toen werden zichtbaar de bronnen der wateren, de grondvesten der aarde werden blootgelegd.
Om Uw verwijten, Heer, door de ademtocht van de storm van Uw toorn.
Hij reikte vanuit den hoge en greep mij; Hij ontrukte mij aan de alles overstromende wateren.
Hij bevrijdde mij uit de macht van mijn vijanden; van hen die mij haatten en mij hadden overmeesterd.
Zij overrompelden mij op de dag van mijn beproeving, maar de Heer is mijn sterkte geworden.
Hij leidde mij uit in vrije ruimte; Hij heeft mij verlost, omdat Hij mij liefheeft.
De Heer vergeldt mij volgens mijn gerechtigheid, Hij vergeldt mij volgens de reinheid van mijn handen.
Want ik heb de wegen des Heren gehouden, ik ben niet goddeloos afgeweken van mijn God.
En al Zijn oordelen staan mij voor ogen, Zijn gerechtigheid houd ik niet verre van mij.
Met Hem zal ik onbevlekt zijn, ik zal mij hoeden voor mijn ongerechtigheid.
Dan vergeldt mij de Heer volgens mijn gerechtigheid, volgens de reinheid van mijn handen voor Zijn ogen.
Met een heilige zult Gij U heilig tonen, en onschuldig met een schuldeloos mens.
Met een uitverkorene zijt Gij uitgelezen, maar met een arglistige toont Gij Uw list.
Een nederig volk zult Gij verlossen, maar de ogen der trotsen vernedert Gij.
Gij schenkt licht aan mijn lamp: Heer mijn God, verlicht mijn duisternis.
Door U word ik bevrijd uit het hol der rovers; met hulp van mijn God spring ik over een muur.
Mijn God, onbevlekt is Zijn weg; de uitspraken des Heren zijn louter als vuur.
Hij beschermt allen die op Hem vertrouwen; want wie is God buiten de Heer, wie is God buiten onze God?
De God Die mij met sterkte omgordt, Die mijn weg onbevlekt heeft gemaakt.
Die mijn voeten maakt als die van een hert, Die mij vast doet staan op de toppen der bergen.
Die mijn hand onderricht voor de strijd, Die mijn armen staalt tot een boog.
Gij schenkt mij beschutting om mij te redden, Uw rechterhand heeft mij behouden.
Uw onderricht heeft mij voortdurend gesterkt, Uw lering zelf heeft mij onderwezen.
Gij maakt mijn schreden ruim onder mij, mijn voeten werden niet zwak.
Ik zal mijn vijanden achtervolgen en inhalen, ik keer niet terug voordat zij vernietigd zijn.
Ik zal hen neerslaan, zij houden geen stand; zij vallen onder mijn voeten.
Gij hebt mij met kracht omgord voor de strijd, en allen aan mij onderworpen die tegen mij opstaan.
Gij deed de vijand mij de rug toekeren: die mij haten hebt Gij vernietigd.
Zij riepen, maar er was niemand om hen te verlossen; zij riepen tot de Heer, maar Hij verhoorde hen niet.
Zo vermorzel ik hen tot stof voor de wind, ik zal hen vertreden als straatvuil.
Gij ontrukt mij aan de plannen der volken; Gij stelt mij aan tot het hoofd der heidenen.
Een volk, dat ik zelfs niet kende, heeft mij gediend; zodra zij mij hoorden, gehoorzaamden zij.
Zonen van vreemden huichelden voor mij: zij deden zich afgemat voor en wankelden op hun voeten.
De Heer leeft, en gezegend zij mijn God; hoogverheven is de God van mijn heil.
De God Die mij wreekt en volkeren aan mij onderwerpt, Hij bevrijdt mij ook van mijn verbitterde vijanden.
Gij verheft mij boven hen die tegen mij opstonden; Gij hebt mij bevrijd van de onrechtvaardige man.
Daarom wil ik U belijden onder de volkeren, Heer; ik wil psalmzingen voor Uw Naam.
Want Hij verheft het heil van Zijn koning; Hij doet barmhartigheid aan Zijn gezalfde, aan David, zijn zaad, tot in eeuwigheid.
Psalm 18
De hemelen verhalen de heerlijkheid Gods, het uitspansel verkondigt het werk Zijner handen.
Elke dag openbaart een woord aan de volgende-dag; van nacht tot nacht wordt kennis verkondigd.
Niet met gesproken woorden, er wordt geen klank vernomen.
Toch klinkt over heel de aarde hun boodschap, tot aan de grenzen der wereld hun woorden.
Hij heeft een tent gemaakt voor de zon, die als een bruidegom uit zijn bruidsvertrek treedt.
Hij juicht als een reus om zijn baan te doorlopen: hij gaat op aan het einde des hemels.
Zijn loop gaat tot het andere einde; niemand kan zich verbergen voor zijn gloed.
De Wet des Heren is onbevlekt, en bekeert de zielen.
Het getuigenis des Heren is waar, en geeft wijsheid aan de kleinen.
De oordelen des Heren zijn recht, zij verblijden het hart.
Het gebod des Heren is stralend, het verlicht de ogen.
De vreze des Heren is rein, en blijft in de eeuwen der eeuwen.
De gerechtigheden des Heren zijn waar, gerechtvaardigd in zichzelf.
Begerenswaard boven goud en edelgesteente; zoeter dan honing en raat.
Uw dienaar onderhoudt dan ook Uw geboden, want dat schenkt grote vergelding.
Wie kent al zijn overtredingen? Reinig mij van mijn verborgen kwaad, en behoed Uw dienaar voor vreemde zonde.
Als die mij niet overheersen, dan ben ik onbevlekt; en word ik gereinigd van grote zonde.
Dan hebt Gij behagen in het woord van mijn mond: de gedachten van mijn hart liggen open voor Uw ogen.
Heer, Gij zijt mijn helper, en mijn Verlosser.
Psalm 19
Moge de Heer u verhoren op de dag der beproeving, de naam van Jakobs God bescherme u als een schild.
Hij zende u hulp uit het heiligdom, Zijn bijstand vanuit Sion.
Hij zij al uw offers indachtig, uw brandoffer zij Hem welgevallig.
Moge de Heer u schenken volgens de wensen van uw hart, al uw plannen in vervulling doen gaan.
Wij zullen juichen over uw heil, en ons verheffen in de naam van de Heer onze God.
Moge de Heer al uw verlangens vervullen; nu weet ik dat de Heer Zijn gezalfde redt.
Hij verhoort hem uit Zijn heilige hemel, Hij redt hem met kracht door Zijn rechterhand.
Sommigen vertrouwen op wagens, anderen op paarden, maar wij roepen de naam aan van de Heer onze God.
Zij werden verstrikt en vielen, maar wij worden opgericht en staan overeind.
Heer, red de koning, en verhoor ons op de dag dat wij roepen tot U.
Psalm 20
Heer, in Uw kracht verheugt zich de koning, hij juicht jubelend over Uw heil.
Zijn zielsverlangen hebt Gij hem geschonken, de wens van zijn lippen hebt Gij niet veracht.
Gij voorkomt hem met zegen van goedheid; op zijn hoofd hebt Gij een kroon van edelstenen geplaatst.
Leven heeft hij aan U gevraagd: Gij hebt hem lengte van dagen geschonken in de eeuwen der eeuwen.
Groot is zijn roem door Uw heil, Gij hebt hem bekleed met luister en eer.
Want Gij schenkt hem zegen in de eeuwen der eeuwen; Gij verblijdt hem met vreugde door Uw aangezicht.
Immers de koning vertrouwt op de Heer; door de barmhartigheid des Allerhoogsten staat hij onwrikbaar.
Uw hand moge al uw vijanden treffen, dat uw rechterhand allen vindt die u haten.
Gij doet hen blozen als een gloeiende oven, op de tijd dat gij u doet zien.
De Heer brengt hen in verwarring door Zijn toorn, dan zal het vuur hen verslinden.
Gij zult hun vrucht van de aarde verdelgen, hun zaad onder de kinderen der mensen.
Zij smeedden kwaad tegen u en beraamden plannen, maar konden die niet ten uitvoer brengen.
Want gij zult hen de rug doen keren, als gij, wat gij over hebt, richt op hun gezicht.
Verhef U, Heer, in Uw kracht; wij zullen met psalmen Uw heerschappij bezingen.
Psalm 21
God, mijn God, zie naar mij; waarom hebt Gij mij verlaten?
Ik ben ver van mijn heil verwijderd door de woorden mijner zonden.
Mijn God, overdag roep ik tot U, maar Gij verhoort mij niet.
Ik roep in de nacht, en het is mij geen dwaasheid.
Gij toch woont in het Heiligdom, Gij zijt de roem van Israël.
Op u vertrouwden onze Vaderen, om hun vertrouwen hebt Gij hen bevrijd.
Tot U riepen zij en zij werden verlost, op U vertrouwden zij en zij werden niet beschaamd.
Ik ben een worm, maar geen mens: een smaad voor de mensen, verafschuwd door het volk.
Allen die mij zien bespotten mij; hoofdschuddend spreken hun lippen:
”Hij vertrouwt op de Heer, laat Die hem bevrijden en redden, Hij heeft immers behagen in hem!”
Maar Gij zijt het Die mij uit de schoot hebt getrokken, Gij, mijn hoop vanaf de borst van mijn moeder.
Aan U ben ik toevertrouwd vanaf mijn geboorte, vanaf de schoot mijner moeder zijt Gij mijn God.
Verlaat mij niet, want de nood is nabij; er is niemand om mij te helpen.
Een menigte dieren staan om mij heen: zware stieren omsingelen mij.
Zij sperren hun muil tegen mij open als een verscheurende en brullende leeuw.
Ik ben uitgegoten als water; al mijn beenderen zijn ontwricht.
Mijn hart is geworden als vloeibare was in het midden van mijn borst.
Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, mijn tong kleeft aan mijn verhemelte.
Gij hebt mij gebracht in hel stof van de dood.
Want een menigte honden heeft mij omringd, een bende boosdoeners houdt mij omsingeld.
Zij hebben mijn handen en voeten doorboord, al mijn beenderen hebben zij geteld.
Zij bekijken mij en staren mij aan, zij hebben mijn klederen onder elkander verdeeld, en over mijn lijfrok het lot geworpen.
Gij, Heer, houd toch Uw hulp niet ver van mij weg; zie toe om mij te beschermen.
Bevrijd mijn ziel van het zwaard, mijn eengeborene uit de macht van de hond.
Red mij uit de muil van de leeuw; mijn geringheid van de horens der eenhoorns.
Dan zal ik Uw naam aan mijn broeders doen horen; in het midden der Kerk zal ik U loven.
Gij, die de Heer vreest, bezingt Hem; verheerlijkt Hem uit het zaad van Jakob.
Dat alle zaad van Israël Hem vreze, want Hij veracht noch versmaadt de smeking van de verdrukte.
Zijn gelaat wendt Hij niet van mij af; Hij verhoort mij als ik tot Hem roep.
Bij U is mijn lofzang in de grote bijeenkomst: ik vervul mijn geloften voor hen die Hem vrezen.
De hongerigen eten en worden verzadigd; die de Heer zoeken zullen Hem loven.
En hun hart zal leven tot in de eeuwen der eeuwen.
Alle einden der aarde herinneren zich Zijn werken, om zich tot de Heer te bekeren.
Alle geslachten der volkeren vallen neder voor Zijn aangezicht om Hem te aanbidden.
Want aan de Heer is het Rijk: Hij zal heersen over de volken.
Alle machtigen der aarde eten en aanbidden: allen die in het stof dalen, vallen voor Hem neder.
Ook mijn ziel leeft voor Hem, en mijn zaad zal Hem dienen: de Heer wordt verkondigd aan het toekomend geslacht.
Zij verkondigen Zijn gerechtigheid aan een volk dat nog niet is geboren, maar dat de Heer gemaakt heeft
Psalm 22
De Heer is mijn Herder, het ontbreekt mij aan niets.
Op grazige weiden doet Hij mij verblijven; aan verkwikkende wateren heeft Hij mij geleid.
Hij heeft mijn ziel bekeerd. Hij leidt mij langs het pad der gerechtigheid omwille van Zijn naam.
Zelfs al ga ik midden in de schaduw des doods, dan vrees ik geen kwaad, want Gij zijt met mij.
Uw staf en Uw stok, juist deze zijn mijn troost.
Gij richt een tafel voor mij aan, voor de ogen van mijn verdrukkers.
Met olie zalft Gij mijn hoofd: hoe heerlijk is Uw heilige Kelk!
Uw barmhartigheid volgt mij van nabij, alle dagen van mijn leven.
Ik mag wonen in het Huis des Heren, tot in lengte van dagen.
Psalm 23
Aan de Heer behoort de aarde en haar volheid, de gehele wereld, met allen die erop wonen.
Hij stelt haar vast op de zeeën, Hij legt haar grondslag op stromen.
Wie mag opgaan tot de berg des Heren; wie mag staan op Zijn heilige plaats?
Die onschuldig is van handen, en zuiver van hart.
Die op ijdelheden zijn geest niet stelt, geen mijneed zweert tegen zijn naaste.
Zo iemand ontvangt zegen van de Heer, barmhartigheid van God, zijn Verlosser.
Zo is het geslacht van wie de Heer zoeken, die het aanschijn zoeken van de God van Jakob.
Open uw poorten, o Vorsten; ga wijd open, eeuwige poorten, opdat inga de Koning der glorie.
Wie is die Koning der heerlijkheid? De Heer, Die sterk is en machtig, een machtige Heer in de strijd.
Open uw poorten, o Vorsten; ga wijd open, eeuwige poorten, opdat inga de Koning der Glorie.
Wie is die Koning der heerlijkheid? De Heer der heerscharen, Hij is de Koning der Glorie.
Kathisme 4: 24 t/m 31
Psalm 24
Tot U, Heer, verhef ik mijn ziel; mijn God, ik vertrouw op U: laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid.
Laat mijn vijand niet over mij spotten; allen immers die U verwachten zullen niet beschaamd staan.
Dat allen beschaamd worden, die tevergeefs ongerechtgheid doen.
Heer, doe mij Uw wegen kennen, en leer mij Uw paden.
Leid mij in Uw waarheid, en onderricht mij, want Gij zijt God, mijn Verlosser, Die ik heel de dag verbeid.
Heer, gedenk Uw ontferming en Uw barmhartigheid, die immers van eeuwigheid zijn.
Mijn jeugdzonden en mijn onwetendheid, gedenk die niet meer.
Maar denk aan mij volgens Uw barmhartigheid, omwille van Uw goedheid, o Heer.
Heilig en gerecht is de Heer, daarom geeft Hij de Wet aan zondaars op hun weg.
Hij leidt zachtmoedigen in het oordeel, zachtmoedigen leert Hij Zijn wegen.
Alle wegen des Heren zijn ontferming en waarheid, voor wie streven naar Zijn Verbond en Zijn Getuigenissen.
Omwille van Uw naam, Heer, vergeef mij mijn zonde, hoe talrijk deze ook is.
Wie is de mens die de Heer vreest? Hij geeft hem de Wet op de weg die hij gaat.
Zijn ziel rust temidden van het goede: zijn zaad zal de aarde erven.
De Heer is de sterkte van hen die Hem vrezen: Hij zal hun Zijn Verbond openbaren.
Mijn ogen richt ik steeds op de Heer, want Hij bevrijdt mijn voet uit de strik.
Zie op mij neer en ontferm u mijner, want ik sta alleen en ben arm.
De beproevingen van mijn hart zijn talrijk geworden, bevrijd mij uit mijn benauwing.
Zie mijn vernedering en mijn moeiten; vergeef al mijn zonden.
Zie mijn vijanden, hoe talrijk zij zijn, hoe zij mij haten met onrechtvaardige haat Behoed mijn ziel en bevrijd mij, laat mij niet beschaamd staan omdat ik op U vertrouw.
Heer, onschuldigen en gerechten hangen mij aan, omdat ik U verwacht.
O God, bevrijd Israël uit al zijn beproevingen.
Psalm 25
Doe mij recht, Heer, want ik heb in onschuld gewandeld; ik vertrouw vast op de Heer.
Onderzoek mij, Heer, en beproef mij, keur mijn nieren en mijn hart.
Want Uw barmhartigheid houd ik voor ogen, ik schep vreugde in Uw waarheid.
Ik zit niet neer in gezelschap van dwazen, ik ga niet om met overtreders der Wet.
Ik haat de bijeenkomst der bozen, bij goddelozen zit ik niet neer.
Heer, met onschuldigen was ik mijn handen: ik zal rondom Uw altaar gaan.
Om het geluid der lofzang te horen, om Uw wondere daden te melden.
Heer, ik bemin de luister van Uw huis, de woonplaats van Uw heerlijkheid.
Verderf niet met goddelozen mijn ziel, noch met mannen van bloed mijn leven.
In wier handen ongerechtigheid is: hun rechterhand is gevuld met geschenken.
Maar ik wandel in mijn onschuld; Heer, bevrijd mij en ontferm U mijner.
Mijn voet staat vast in gerechtigheid; Heer, in de Kerken zal ik U loven.
Psalm 26
De Heer is mijn licht en mijn Heiland, wie zou ik vrezen? De Heer beschermt mijn leven, voor wie zou ik angst hebben?
Al komen boosdoeners op mij af om mijn vlees te verslinden, mijn vijanden die mij verdrukken worden zwak en komen ten val.
Al rukt een leger tegen mij op, mijn hart heeft geen angst; al breekt een oorlog tegen mij uit, toch blijf ik vertrouwen.
Eén ding vraag ik den Heer, dit is mijn wens: om in het Huis des Heren te wonen alle dagen van mijn leven.
Om het genot des Heren te schouwen: om Zijn heilige Tempel te bezoeken.
Want Hij verbergt mij in Zijn tent op de dag dat het mij slecht gaat.
Hij beschut mij in het verborgene van Zijn tent, Hij plaatst mij hoog verheven op een rots.
En nu heeft Hij mijn hoofd verheven boven mijn vijanden.
Ik houd een omgang en breng in Zijn tent een offer van lof: ik zal zingen en psalmodiëren voor de Heer.
Verhoor, Heer, mijn stem als ik tot U roep; ontferm U over mij, en verhoor mij.
Tot U zegt mijn hart: Uw aangezicht heb ik gezocht; Heer, steeds zal ik Uw aanschijn zoeken.
Wend Uw aangezicht niet van mij af; trek U niet in toorn terug van Uw dienaar.
Wees Gij mijn Helper: verlaat mij niet; verstoot mij niet, God mijn Verlosser.
Mijn vader en moeder hebben mij verlaten, maar de Heer nam mij op; geef mij de Wet, Heer, op Uw weg.
Leid mij op het rechte pad, omwille van mijn vijanden; lever mij niet over aan de wil van mijn verdrukkers.
Want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan, ongerechtigheid heeft zichzelf belogen.
Ik geloof dat ik de goederen des Heren mag zien, in het land der levenden.
Verwacht de Heer, handel mannelijk: maak uw hart sterk, en verwacht de Heer.
Psalm 27
Tot U Heer, heb ik geroepen; mijn God blijf niet zwijgen tegen mij.
Want als Gij zwijgt tegen mij, dan ben ik gelijk aan hen die neerdalen in het graf.
Heer, verhoor de stem van smeking waarmee ik tot U bid, terwijl ik mijn handen ophef naar Uw heilige Tempel.
Haal met zondaars mijn ziel niet omlaag, verderf mij niet met wie ongerechtigheid doen.
Die vrede spreken met hun naasten, terwijl er kwaad is in hun hart
Heer, vergeld hun naar hun werken volgens de slechtheid van hun daden.
Geef hun volgens het werk van hun handen, vergeld aan hen hun vergelding.
Want zij slaan geen acht op de werken des Heren, noch op de daden Zijner handen: Gij zult hen vernietigen en niet weer opbouwen.
Gezegend zij de Heer, want Hij verhoort de stem van mijn smeking.
De Heer is mijn Helper en mijn Beschermer; op Hem heeft mijn hart vertrouwd en ik werd geholpen.
Mijn vlees bloeit weer op; uit geheel mijn hart wil ik Hem belijden.
De Heer is de kracht van Zijn volk, Hij is de Beschermer van het heil van Zijn gezalfde.
Red Uw volk en zegen Uw erfdeel, wees hun Herder en verhef hen tot in eeuwigheid.
Psalm 28
Offert den Heer, zonen van God, offert den Heer jonge rammen.
Offert den Heer glorie en eer, offert den Heer de heerlijkheid van Zijn naam.
Buigt aanbiddend voor de Heer in Zijn heilige voorhof.
De stem des Heren over de wateren, de Heer der glorie doet de donder rollen; de Heer over uitgestrekte wateren.
De stem des Heren is vol kracht, de stem des Heren is vol majesteit.
De stem des Heren splijt de ceders, de Heer splijt de ceders van de Libanon.
Hij schilt ze af als twijgen, Hij doet de Libanon opspringen als het jong van een eenhoorn.
De stem des Heren slaat in met een vuurvlam, de stem des Heren schokt de woestijn: de Heer schokt de woestijn van Kades.
De stem des Heren doet herten baren en ontbladert dichte wouden; maar in Zijn Tempel bezingen allen Zijn heerlijkheid.
De Heer heeft de zondvloed gezonden; de Heer troont als Koning in eeuwigheid.
De Heer schenkt Zijn volk kracht; de Heer zegent Zijn volk met vrede.
Psalm 29
Ik wil U verheffen, Heer, want Gij hebt mij omhooggetrokken, zodat mijn vijand zich niet kon verheugen over mij.
Heer mijn God, tot U heb ik geroepen en Gij hebt mij genezen.
Heer, Gij hebt mijn ziel weggevoerd uit de hades; Gij hebt mij gered onder hen die neerdalen in het graf.
Zingt een psalm voor de Heer, gij Zijn gewijden: belijdt de gedachtenis aan Zijn heiligheid.
Want er is rampspoed in Zijn toorn, maar leven in Zijn welgevallen.
In de avond schijnt de droefheid vast gevestigd, maar reeds de morgen kan vreugde brengen.
In mijn voorspoed had ik gezegd: ik zal niet wankelen in eeuwigheid; want in Uw welbehagen, Heer, hadt Gij mijn luister kracht gegeven.
Maar toen hebt Gij Uw gelaat afgewend en ik werd geheel ontsteld.
Tot U, Heer, heb ik geroepen; tot mijn God heb ik gesmeekt: Wat hebt Gij voor nut van mijn bloed als ik moet afdalen in het bederf?
Kan stof U dan belijden, of Uw waarheid verkondigen?
Toen heeft de Heer mij verhoord en is mij barmhartig geweest; de Heer werd mijn Helper.
Mijn droefheid hebt Gij in vreugde veranderd, mijn rouwkleed verscheurd, mij met blijdschap omgord.
Opdat mijn heerlijkheid zij U te bezingen en niet meer te zwijgen.
Heer mijn God, tot in eeuwigheid wil ik U belijden.
Psalm 30
Op U, Heer, vertrouw ik, Iaat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid.
Red en bevrijd mij in Uw rechtvaardigheid; neig Uw oor tot mij, haast U mij te bevrijden.
Wees voor mij een beschermende God, een toevluchtsoord om mij te redden.
Want Gij zijt mijn sterkte en mijn toevlucht; om Uw naam zult Gij mij geleiden en voeden.
Gij bevrijdt mij uit de strik, die zij mij heimelijk hadden gespannen.
Heer, Gij zijt mijn Beschermer: in Uw handen beveel ik mijn geest.
Gij hebt mij verlost, Heer God der waarheid; Gij haat allen die aan ijdelheid hechten.
Op de Heer stel ik mijn vertrouwen; ik juich en verheug mij over Uw barmhartigheid.
Want gij ziet neer op mijn vernedering, Gij verlost mijn ziel uit de verdrukking.
Gij hebt mij niet opgesloten in de hand van de vijand, mijn voeten hebt Gij in vrije ruimte gesteld.
Heer, wees mij genadig, want ik word gekweld; mijn oog is ontsteld door verdriet, mijn ziel en mijn hart zijn ziek.
Want in smart gaat mijn leven voorbij, mijn jaren vergaan in zuchten.
Mijn kracht is door ellende in zwakheid veranderd, mijn beenderen zijn ontsteld.
Niet slechts al mijn vijanden versmaden mij, maar mijn buren nog meer: ik ben een schrik voor mijn bekenden.
Die mij zien vluchten van mij weg, als een dode ben ik weggewist uit hun hart.
Ik ben als een gebroken vat, ik hoor hoe velen kwaad tegen mij beramen.
Toen zij tegen mij bijeenkwamen, besloten zij om mij het leven te ontnemen.
Maar ik vertrouw op U, o Heer, en zeg: Gij zijt mijn God, in Uw handen ligt mijn lot.
Bevrijd mij uit de hand van mijn vijand, van hen die mij achtervolgen.
Doe uw aanschijn lichten over Uw dienaar, red mij in Uw barmhartigheid.
Heer, laat mij niet beschaamd staan omdat ik U heb aangeroepen, maar laat de goddelozen te schande worden en afdalen in de hades.
Doe de bedriegelijke lippen verstommen, die kwaad spreken tegen de gerechte met trots en hoon.
Heer, hoe groot is de overvloed van Uw goedheid, die Gij verborgen hebt voor wie U vrezen.
Die Gij bewijst aan wie op U vertrouwen, voor het oog van de zonen der mensen.
Gij verbergt hen in het verborgene van Uw aangezicht voor het oproer der mensen.
Gij beschut hen in een tent voor de tegenspraak van hun tong.
Gezegend zij de Heer, want wonderbaar was Zijn barmhartigheid in de versterkte stad.
In mijn verbijstering had ik gezegd: ik ben verworpen vanuit Uw ogen.
Maar daarom hebt Gij de stem van mijn smeking verhoord, toen ik tot U had geroepen.
Bemint de Heer, al Zijn ingewijden, want de Heer zoekt waarheid.
Hij zal allen die hoogmoedig handelen overvloedig vergelden.
Wees een man, sterk uw hart, gij allen die vertrouwt op de Heer.
Psalm 31
Zalig zij, wier overtredingen zijn vergeven, en wier zonden zijn bedekt.
Zalig de man wien de Heer de zonden niet toerekent, en in wiens mond geen bedrog is.
Omdat ik zweeg, teerden mijn beenderen weg, door mijn schreien heel de dag.
Want dag en nacht weegt Uw hand zwaar op mij; de scherpe doom die mij steekt drijft mij terug in mijn ellende.
Ik erken mijn overtredingen: mijn zonden wil ik niet verbergen.
Ik zei: Ik zal tegen mijzelf mijn onrecht aan de Heer belijden; dan zult Gij de boosheid van mijn hart vergeven.
Daarover moet iedere gewijde tot U bidden te rechter tijd; dan zal de grote watervloed hem niet overstromen.
Gij zijt mijn toevlucht en mijn vreugde in de beproeving die mij omgeeft; bevrijd mij van hen die mij hebben omsingeld.
Ik zal u begrip geven, u de weg leren die gij moet gaan; Ik zal mijn ogen op u richten.
Word niet als een paard of een muildier zonder verstand, die ge moet mennen met leidsel en bit als zij niet tot u komen.
Talrijk zijn de straffen voor de zondaar, maar wie op de Heer vertrouwen omringt Hij met genaden.
Verblijdt u in de Heer en juicht, gerechten; jubelt allen die oprecht zijt van hart.
Kathisme 5: 32 t/m 36
Psalm 32
Rechtvaardigen, juicht in de Heer; de gerechten past lofzang.
Belijdt de Heer op de harp, zingt een psalm voor Hem op de tiensnaar.
Zingt voor Hem een nieuw lied, zingt goed het overwinningslied.
Want recht is het woord des Heren, al Zijn werken zijn trouw.
De Heer bemint goedertierenheid en recht; de barmhartigheid des Heren vervult de aarde.
Door het woord des Heren staan de hemelen vast; door de adem van Zijn mond al hun krachten.
Als in een wijnzak verzamelt Hij het water der zee, in Zijn schatkamers bergt Hij de afgrond.
Dat heel de aarde de Heer vreze, dat voor Hem beven alle bewoners der wereld.
Want Hij sprak, en alles ontstond; Hij gebood en het heelal werd geschapen.
De Heer verijdelt de plannen der heidenen, Hij verwerpt de gedachten der volkeren en de voornemens der vorsten.
Maar het plan des Heren blijft in eeuwigheid: de gedachten van Zijn hart houden stand van geslacht tot geslacht.
Zalig het volk, wiens Heer God zelf is: het volk dat Hij Zichzelf tot erfdeel verkiest.
De Heer ziet neer uit de hemel, Hij aanschouwt alle zonen der mensen.
Uit Zijn eeuwige woonplaats ziet Hij neer over allen die de aarde bewonen.
Hij vormt ieders hart afzonderlijk; Hij begrijpt al hun werken.
Een koning wordt niet gered door veel troepen, een reus niet door zijn overvloedige kracht.
Onbetrouwbaar ten behoud is een paard, zelfs al zijn kracht brengt geen zekere redding.
Zie, de ogen des Heren lichten over hen die Hem vrezen, die vertrouwen op Zijn genade.
Om hun ziel aan de dood te ontrukken, om hen te voeden ten tijde van gebrek.
Onze ziel verbeidt de Heer, want Hij is onze Helper en Beschermer.
Want in Hem verheugt zich ons hart, wij vertrouwen op Zijn heilige naam.
Heer, Uw barmhartigheid kome over ons, zoals wij vertrouwen op U.
Psalm 33
Ik wil de Heer zegenen te allen tijde, altijd blijve Zijn lof in mijn mond.
In de Heer verheft zich mijn ziel, dat de zachtmoedigen het horen en zich verheugen.
Verheerlijkt de Heer met mij, laat ons te zamen Zijn naam verheffen.
Ik zocht de Heer en Hij heeft mij verhoord, Hij heeft mij bevrijd uit al mijn beproevingen.
Nadert tot Hem en wordt verlicht: uw gezicht zal niet beschaamd worden.
Deze arme heeft geroepen en de Heer heeft hem verhoord; Hij heeft hem verlost uit al zijn kwellingen.
De Engel des Heren legert zich rond die Hem vrezen, om hen te bevrijden.
Proeft en ziet dat de Heer goed is: zalig de man die op Hem vertrouwt.
Vreest de Heer, gij al Zijn heiligen, want voor wie Hem vrezen is er geen gebrek.
Rijken werden arm en noodlijdend, maar wie de Heer zoeken zal het aan geen enkel goed ontbreken.
Komt, kinderen, luistert naar mij: ik zal u de vreze des Heren leren.
Wie is de mens die het leven wil, die smacht om goede dagen te zien?
Dat zijn tong dan ophoude met kwaad te spreken, zijn lippen met bedrog te plegen.
Keer u af van het kwade en doe het goede, zoek de vrede en jaag die na.
De ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen, Zijn oren naar hun smeking.
Maar het aanschijn des Heren is tegen hen die het kwade doen, om hun gedachtenis te verdelgen van de aarde.
De rechtvaardigen roepen en de Heer verhoort hen; Hij bevrijdt hen uit al hun kwellingen.
De Heer is nabij aan een vermorzeld hart, de nederigen van geest schenkt Hij verlossing.
Talrijk zijn de beproevingen der rechtvaardigen, maar de Heer bevrijdt hen uit alle kwelling.
De Heer bewaart al hun beenderen: niet een ervan zal gebroken worden.
De dood der zondaars is rampzalig, want wie de gerechten haten bezondigen zich.
De Heer bevrijdt de zielen van Zijn dienaren: allen die op Hem vertrouwen zijn vrij van zonde.
Psalm 34
Houd gericht, Heer, over wie mij onrecht doen bestrijd hen die mij bestrijden.
Omgord U met wapen en schild, sta op om mij te helpen.
Trek het zwaard, sluit mijn vervolgers in; zeg tot mijn ziel: Ik ben uw Redding.
Dat beschaamd en ontsteld worden die mijn ziel zoeken te doden; dat terugdeinzen en beschaamd staan die kwaad tegen mij beramen.
Laat hen worden als stof voor de wind, als de Engel des Heren hen voortjaagt.
Hun weg zij duister en glibberig, als de Engel des Heren hen achtervolgt.
Want zonder reden hebben zij hun moordende strik tegen mij verborgen; zij hebben mijn ziel arglistig belaagd.
Doe hem zelf in een strik vallen waarvan hij niets weet; het net dat hij verborgen heeft moge hem vangen, zodat hij valt in zijn eigen strik.
Maar mijn ziel moge juichen over de Heer en zich verheugen in Zijn verlossing.
Al mijn beenderen roepen uit: Heer o Heer, wie is gelijk aan U?
Die de ellendige verlost uit de hand van zijn overweldigers de arme en behoeftige van hen die hem plunderen.
Valse getuigen staan tegen mij op; waar ik niets van weet, daarover ondervragen zij mij.
Zij vergelden mij kwaad voor goed, zij beroven mijn ziel.
Maar toen zij mij zo kwelden, trok ik een boetekleed aan.
Door vasten onderwierp ik mijn ziel; mijn gebed was naar mijn schoot gekeerd.
Als gold het een vriend, een eigen broeder, zo was het mij; als iemand die rouwt en treurt, zo was ik neergebogen.
Zij verheugden zich over mij en schoolden samen; zij geselden mij, al wist ik van niets.
Zij werden uiteengedreven, maar zij bekeerden zich niet.
Zij kwelden mij; spottend hoonden zij mij, zij knarsten tegen mij met hun tanden.
Heer, hoe lang zult Gij dit aanzien? Bevrijd mijn ziel van hun kwaadaardigheid, mijn eengeborene van die leeuwen.
Dan zal ik U belijden in de grote bijeenkomst; Uw lof zingen onder een machtig volk.
Laat zich niet over mij verheugen wie mij ten onrechte vijandig zijn, die mij zonder reden haten, en tekens geven met hun oog.
Want zij spraken wel vredelievend tegen mij, maar in toorn smeedden zij bedriegelijke plannen.
Zij sperden hun mond tegen mij open, zeggend: Aha, nu zien wij het met eigen ogen.
Zie toch toe, Heer, zwijg niet langer; Heer, wend U niet van mij af.
Sta op, Heer, zie toe op mijn geding; mijn God en mijn Heer, geef acht op mijn recht.
Oordeel mij, Heer, volgens Uw gerechtigheid; Heer mijn God, laat hen zich niet over mij verheugen.
Laat hen niet zeggen in hun hart: Ha: wat een vreugde voor onze ziel; laat hen niet zeggen: Wij hebben hem verslonden.
Doe beschaamd en te schande worden wie zich verheugen over mijn ongeluk; bekleed hen met schande en schaamte die vol hoogmoed over mij spreken.
Laat hen juichen en zich verblijden die mijn rechtvaardiging wensen; mogen zij de Heer verheffen die vrede wensen voor Zijn dienaar.
Dan zal mijn tong over Uw gerechtigheid spreken en heel de dag Uw lof bezingen.
Psalm 35
De wetsovertreder besluit bij zichzelf om te zondigen, want er is geen vreze Gods voor zijn ogen.
Hij huichelt voor Zijn aangezicht, dat hij onrecht zou opsporen en haten.
De woorden van zijn mond zijn wetteloosheid en bedrog, hij wil niet verstandig zijn om het goede te doen.
Hij beraamt onrecht op zijn bed, hij staat op elke slechte weg; van boosheid heeft hij geen afkeer.
Heer, in de hemel is Uw barmhartigheid, Uw waarheid reikt tot de wolken.
Uw rechtvaardigheid is hemelhoog gebergte; Uw oordelen een bodemloze zee.
Mensen en vee hebt Gij, Heer, gered; hoe overvloedig is Uw erbarmen, o God.
De kinderen der mensen zijn vol vertrouwen onder de beschutting van Uw vleugelen.
Zij verzadigen zich aan de overvloed van Uw huis, Gij drenkt hen met de stroom van Uw vreugden.
Want bij U is de bron van het leven; in Uw licht zien wij het licht.
Schenk Uw erbarmen aan wie U kennen, Uw gerechtigheid aan de oprechten van hart.
Laat niet de hoogmoedige voet mij vertreden, noch de hand van zondaars mij doen wankelen.
Want gevallen zijn allen die onrecht bedrijven zij zijn neergestort en konden niet blijven staan.
Psalm 36
Wees niet naijverig op boosdoeners, benijd niet hen die onrecht doen.
Want als gras zullen zij spoedig verwelken, als onkruid zullen zij weldra vergaan.
Vertrouw op de Heer, doe het goede, bewoon de aarde; en gij zult gevoed worden door haar rijkdom.
Schep Uw vreugde in de Heer: Hij vervult het verlangen van Uw hart.
Openbaar de Heer uw weg en vertrouw op Hem, want Hij zal het doen.
Dan zal Hij uw gerechtigheid doen stralen als licht, uw oordeel als de zon op de middag.
Onderwerp u aan de Heer en richt tot Hem uw gebeden.
Wees niet naijverig op wie voorspoed heeft op zijn weg, op een mens die ongerechtigheid doet.
Laat af van toorn, neem geen wraak, erger u niet, om zelf geen kwaad te doen.
Want wie kwaad doen gaan ten verderve, maar die de Heer verbeiden erven de aarde.
Nog slechts korte tijd, en de zondaar is er niet meer; gij zult zijn plaats zoeken, maar die niet kunnen vinden.
Doch de zachtmoedigen erven de aarde, zij verheugen zich in overvloed van vrede.
De zondaar loert wel op de rechtvaardige en knarst tegen hem met de tanden, maar de Heer drijft de spot met hem, omdat Hij tevoren zijn dag ziet komen.
De zondaars hebben het zwaard getrokken en hun boog gespannen om de arme en ellendige te overvallen en de oprechte van hart te doden.
Moge hun zwaard hun eigen hart doorboren en hun boog aan stukken breken.
Beter is weinig voor een gerechte, dan alle rijkdom van zondaars.
Want de armen der zondaars worden gebroken, maar de Heer ondersteunt de gerechten.
De Heer kent de wegen der onschuldigen: hun erfdeel houdt stand voor eeuwig.
Zij staan niet beschaamd in slechte tijden, in dagen van hongersnood worden zij verzadigd, terwijl de zondaars te gronde gaan.
De vijanden des Heren schijnen wel geëerd en verheven, maar zij vergaan als rook die verdwijnt.
De zondaar vraagt te leen en geeft niet terug, maar de gerechte is barmhartig en schenkt.
Want zij die Hem zegenen erven het land, maar wie Hem vloeken worden uitgedelgd.
Door de Heer worden de schreden des mensen gericht, als zijn weg Hem behaagt.
Als hij neerstort, valt hij niet te pletter, want de Heer steunt hem met Zijn hand.
Ik was jong en werd oud, maar nooit zag ik een gerechte volkomen verlaten, noch zijn zaad vragen om brood.
Heel de dag is de gerechte barmhartig en geeft hij te leen en zijn zaad zal tot zegen zijn.
Keer U af van het kwaad, doe het goede, dan duurt Uw woning tot in de eeuwen der eeuwen.
Want de Heer heeft gerechtigheid lief, Hij verlaat Zijn gewijden niet en behoudt hen voor eeuwig.
Maar de wettelozen worden gestraft: het zaad der goddelozen wordt uitgeroeid.
De rechtvaardigen erven de aarde en wonen daarop tot in de eeuwen der eeuwen.
De mond van de gerechte verkondigt wijsheid, zijn tong spreekt het oordeel.
De Wet van zijn God is in zijn hart, dan zullen zijn schreden niet uitglijden.
De zondaar beloert de gerechte en zoekt hem te doden.
Maar de Heer laat hem niet in zijn handen vallen, Hij staat niet toe dat hij veroordeeld wordt in het geding.
Verbeid de Heer, houd Zijn weg, en Hij verheft u om de aarde te erven; gij zult zien hoe de zondaars vergaan.
Ik zag de goddeloze hoogverheven, zich oprichtend als de ceders van de Libanon.
Ik ging voorbij en zie, hij was niet meer. Ik zocht hem, maar zijn plaats was niet meer te vinden.
Bewaar de onschuld en zie op gerechtigheid, want er is nageslacht voor een vredelievend mens.
Maar de overtreders worden uitgeroeid, allen te zamen; de nakomelingen der goddelozen zullen vergaan.
Er is verlossing voor de gerechten bij de Heer; Hij is hun Beschermer ten tijde van nood.
De Heer zal hen helpen en bevrijden, Hij zal hen redden van de zondaars.
Hij zal hen verlossen, want zij vertrouwen op Hem.
Kathisme 6: 37 t/m 45
Psalm 37
Heer, tuchtig mij niet in Uw gramschap, straf mij niet in Uw toorn.
Want Uw pijlen steken diep in mij; Uw hand drukt zwaar op mij.
Er is geen gezondheid in mijn vlees voor de aanblik van Uw toorn, er is geen vrede voor mijn gebeente bij de aanblik van mijn zonden.
Want mijn ongerechtigheden zijn mij boven het hoofd gestegen; als een zware last drukken zij op mij.
Mijn wonden etteren en zweren bij de aanblik van mijn dwaasheid.
Ik ben ellendig, terneergedrukt zonder einde; heel de dag ga ik droevig voort.
Want mijn lendenen zijn met bespotting beladen, er is geen gezondheid in mijn vlees.
Ik ben afgemat en volkomen vernederd; ik schreeuw het uit door het kreunen van mijn hart.
Heer, al mijn verlangen ligt voor U open; mijn zuchten is voor U niet verborgen.
Mijn hart is ziek en mijn kracht begeeft het; ook het licht mijner ogen gaat mij ontbreken.
Mijn vrienden en naasten willen naderen, maar blijven staan; zij die bij mij waren blijven van verre staan.
Maar vlakbij komen zij die mijn ziel willen roven: wie mij kwaad willen doen, spreken leugen; heel de dag zinnen zij op list.
Doch ik ben als een dove die niet hoort, als een stomme die zijn mond niet open doet.
Ik werd als een mens zonder gehoor, die in zijn mond geen verweer heeft.
Want op U, Heer, stel ik mijn vertrouwen: Gij zult mij verhoren, Heer mijn God.
Daarom zeg ik: Laat toch mijn vijanden zich niet over mij verheugen, laat hen niet over mij bluffen nu mijn voet wankelt.
Ik ben immers aan gesels prijsgegeven, mijn ellende staat mij voortdurend voor ogen.
Opdat ik mijn ongerechtigheid zou bekennen en mijn zonden indachtig zou zijn.
Maar mijn vijanden leven, zij hebben de overhand over mij; talrijk zijn zij, die mij ten onrechte haten.
Wie goed met kwaad vergelden staan tegen mij op, omdat ik streefde naar goedheid.
Verlaat mij niet, Heer mijn God, ga niet van mij heen; kom mij te hulp, Heer van mijn heil.
Verlaat mij niet, Heer mijn God, ga niet van mij heen; kom mij te hulp, Heer van mijn heil.
Psalm 38
Ik sprak: ik wil mijn wegen bewaken, om niet te zondigen met mijn tong.
Voor mijn mond heb ik een wacht geplaatst, toen de zondaar zich tegenover mij stelde.
Ik bleef stom en heb mij vernederd, ik zweeg zelfs over goede dingen, maar mijn smart blijft als nieuw.
Mijn hart staat in brand binnen mij; in mijn overweging is een vuur ontstoken.
Met mijn tong heb ik gezegd: Heer, maak mij mijn einde bekend; wat is het getal van mijn dagen, doe mij weten wat mij nog rest.
Zie, Gij hebt mijn dagen oud gemaakt, mijn bestaan is als niets voor Uw ogen.
Het heelal is een en al ijdelheid, evenals elke mens die leeft.
Inderdaad als een afschaduwing gaat de mens voorbij, tevergeefs is hij bezorgd.
Hij brengt schatten bijeen, maar hij weet niet voor wie hij verzamelt.
Wat is dan nu mijn verwachting behalve Gij, o Heer? Mijn bestaan is immers bij U.
Bevrijd mij van al mijn ongerechtigheid, Gij levert mij over aan de spot van een dwaas.
Ik bleef stom en heb mijn mond niet geopend, omdat Gij het zijt die het gedaan hebt.
Neem Uw gesels van mij weg; door de kracht van Uw hand ben ik bezweken.
Om zijn schuldige ongerechtigheid hebt Gij de mens getuchtigd.
Gij doet zijn ziel kwijnen als een spin; voorzeker tevergeefs maakt iedere mens zich bezorgd.
Heer, verhoor mijn gebed en mijn smeken, luister naar mijn tranen.
Zwijg niet, want ik ben een vreemdeling bij U: ik ben een pelgrim, zoals al mijn vaderen.
Verkwik mij alvorens ik heenga en niet langer besta.
Psalm 39
Wachtend verbeid ik de Heer: Hij heeft zich tot mij geneigd en mijn smeking verhoord.
Hij trekt mij uit een poel van ellende, uit modder en slijk.
Op een rots heeft Hij mijn voeten geplaatst, op een rechte baan mijn schreden gericht.
In mijn mond legt Hij een nieuw lied, een hymne voor onze God.
Velen mogen het zien met ontzag, zodat zij vertrouwen op de Heer.
Zalig de mens die op de naam des Heren vertrouwt en geen acht slaat op ijdelheid en bedriegelijke dwaasheid.
Talrijke wonderen hebt Gij, Heer mijn God, verricht; niemand is er die Uw gedachten evenaart.
Ik heb ze verkondigd en besproken, hun menigte gaat elk getal te boven.
Gij verlangt geen slachtoffer noch offergave, maar Gij hebt mij een lichaam bereid.
Ook zondeoffers hebt Gij niet gevraagd; toen zeide ik: Zie, ik kom.
Zoals in het begin van het Boek geschreven staat over mij, opdat ik Uw wil zou volbrengen.
Mijn God, dit is mijn wil: Uw Wet is in het midden van mijn hart.
Ik heb het evangelie van Uw gerechtigheid verkondigd in de grote bijeenkomst.
Zie, ik weerhoud mijn lippen niet; Heer, Gij weet het.
Uw gerechtigheid verberg ik niet in mijn hart: over Uw verlossing heb ik gesproken.
Evenmin heb ik Uw barmhartigheid en Uw waarheid bedekt in de volle Kerk.
Maar Gij, Heer, houd Uw ontfermingen niet van mij weg; Uw barmhartigheid en Uw waarheid hebben mij altijd gesteund.
Want ontelbare rampen omringen mij: mijn ongerechtigheden hebben mij overweldigd, ik kan ze niet overzien.
Ze zijn talrijker dan de haren op mijn hoofd, mijn hart heeft het begeven.
Gewaardig U, Heer, om mij te bevrijden; Heer, treed nader om mij te helpen.
Laat hen beschaamd worden en te schande, die er op uit zijn om mijn ziel te doden.
Dat zij terugdeinzen en te schande worden, die mij kwaad willen.
Laat hen terstond hun schande dragen, die tot mij zeggen: Goed zo, goed zo.
Maar laat juichen en zich verheugen in U, allen die U zoeken, Heer.
Laat hen altijd zeggen: „Hoogverheven is de Heer”, zij die Uw verlossing liefhebben.
Ik ben wel behoeftig en arm, maar de Heer draagt zorg voor mij.
Gij zijt mijn Helper en mijn Beschermer; mijn God, wacht toch niet langer.
Psalm 40
Zalig hij die zorg draagt voor behoeftigen en armen: ten dage van onheil zal de Heer hem bevrijden.
De Heer zal hem behouden en doen leven, Hij zal hem gelukkig maken op aarde, en hem niet overleveren in de hand van zijn vijanden.
De Heer zal hem bijstaan op zijn ziekbed; heel zijn bed hebt Gij opgeschud tijdens zijn ziekte.
Ik zei: Heer, ontferm U over mij, genees mijn ziel, want tegen U heb ik gezondigd.
Mijn vijanden spreken kwaad over mij: Wanneer zal hij sterven en zal zijn naam vergeten zijn?
Als er iemand kwam om mij te bezoeken, dan sprak hij leugens in zijn hart.
Hij bracht boosheid bijeen in zichzelf; hij ging naar buiten om erover te spreken.
Al mijn vijanden fluisteren kwaad over mij, zij voeren kwaad tegen mij in het schild.
Zij vatten een boos plan tegen mij op: ”Hij is immers bedlegerig, hij zal nooit meer opstaan”.
Zelfs mijn huisvriend op wie ik vertrouwde, die mijn brood met mij at, heeft zijn hiel tegen mij opgeheven.
Maar Gij, Heer, ontferm U over mij en doe mij weer opstaan, opdat ik het hun vergelde.
Daaraan zal ik weten dat Gij behagen in mij hebt: dat mijn vijand niet zal juichen over mij.
Gij hebt mij opgenomen omwille van mijn onschuld, en Gij hebt mij voor Uw ogen gesteld in eeuwigheid.
Gezegend zij de Heer, God van Israël in alle eeuwigheid. Zo zij het, Amen.
Psalm 41
Zoals een hert naar waterbronnen smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God.
Mijn ziel dorst naar de sterke God, de Levende; wanneer mag ik verschijnen voor Gods aanschijn?
Mijn tranen strekken mij tot brood bij dag en bij nacht, omdat men mij elke dag opnieuw zegt: Waar is Uw God?
Als ik daaraan denk, dan smelt mijn ziel in mij weg.
Hoe ik opging naar de plaats van de wonderbare tent, naar het Huis van God.
Met juichende stem en belijdenis, met het geluid der feestvierenden.
Waarom zijt ge zo treurig, mijn ziel? Waarom verontrust ge mij?
Vertrouw op God, want ik zal Hem belijden; Hij is het heil van mijn aangezicht, Hij is mijn God.
Mijn ziel is ontsteld in mijzelf, daarom wil ik denken aan U; vanuit het land der Jordaan en van Hermon, het lage gebergte.
Afgrond roept tot afgrond, met het geluid van Uw watervallen; al Uw hoog opgezweepte stortvloeden komen over mij heen.
Maar overdag gebiedt de Heer Zijn barmhartigheid; in de nacht is mijn lofzang een gebed tot de God van mijn leven.
Ik mag tot God zeggen: Gij zijt mijn Helper. Waarom hebt Gij mij dan vergeten?
Waarom ga ik treurig voort onder de slagen van mijn vijand, terwijl mijn beenderen worden verbrijzeld?
Wie mij slaan bespotten, mij en zeggen mij elke dag opnieuw: Waar is toch uw God?
Waarom zijt ge zo treurig, mijn ziel? Waarom verontrust ge mij?
Vertrouw op God, want ik zal Hem belijden: Hij is het heil van mijn aangezicht; Hij is mijn God.
Psalm 42
Oordeel mij, God; voer mijn rechtszaak, tegen een ongewijd volk.
Bevrijd mij van de ongerechte mens en van de bedrieger.
God, Gij zijt toch mijn sterkte, waarom verstoot Gij mij?
Waarom moet ik treurig voortgaan onder de slagen van mijn vijand?
Zend Uw licht uit en Uw waarheid, om mij te geleiden.
Zij zullen mij voeren naar Uw heilige berg, naar Uw woonplaats.
Dan zal ik opgaan tot Gods altaar; tot de God die mijn jeugd verblijdt.
Ik wil U belijden op de harp, God, mijn God.
Waarom zijt ge zo treurig mijn ziel? Waarom verontrust ge mij?
Vertrouw op God, want ik zal Hem belijden: Hij is het heil van mijn aanschijn; Hij is mijn God.
Psalm 43
God, wij hebben met onze oren gehoord, onze Vaderen hebben het ons verhaald:
Wat Gij gewrocht hebt in hun dagen, in de dagen van weleer.
Uw hand heeft heidenen uitgerukt om hen te planten; Gij hebt volkeren zwak gemaakt en uitgedreven.
Want niet door hun zwaard hebben zij het land verkregen, hun eigen arm heeft hun geen redding gebracht.
Maar Uw rechterhand, Uw arm, het licht van Uw aanschijn, omdat Gij behagen hadt in hen.
Gij zelf zijt mijn Koning en mijn God; Gij hebt verlossing bevolen voor Jakob.
Door U nemen wij onze vijanden op de horens, in Uw naam versmaden wij hen die tegen ons opstaan.
Want niet op mijn boog stel ik mijn vertrouwen; mijn eigen zwaard hoeft mij niet te redden.
Gij hebt ons immers gered van onze verdrukkers; hen die ons haten hebt Gij beschaamd.
In God juichen wij heel de dag; Uw naam belijden wij tot in eeuwigheid.
Nu echter hebt Gij ons verstoten en te schande gemaakt; God, Gij trekt niet uit met onze legermacht.
Gij hebt ons de rug doen keren voor onze vijanden; die ons haten hebben zich door buit verrijkt.
Gij hebt ons overgeleverd als schapen ter verslinding, Gij hebt ons verstrooid onder de heidenen.
Gij hebt Uw volk verkocht als had het geen prijs; er was over ons zelfs maar weinig gejuich.
Gij hebt ons te schande gemaakt voor onze buren, tot hoon en spot van hen die ons omringen.
Gij hebt ons tot spreekwoord gemaakt onder de heidenen, tot een hoofdschudden onder de volkeren.
Heel de dag staat mijn schande mij voor ogen, het schaamrood van mijn gelaat overdekt mij.
Door de stem van hen die mij smaden en honen ten aanschouwen van vijand en verdrukker.
Dit alles is over ons gekomen, terwijl wij U niet hadden vergeten; evenmin hadden wij Uw Verbond overtreden.
Ons hart was niet teruggeweken, maar Gij hebt onze schreden afgewend van Uw weg.
Zodat Gij ons vernederd hebt in een oord van verdrukking en de schaduw van de dood ons heeft bedekt.
Zo wij de naam vergeten hadden van onze God, of als wij onze handen hadden uitgestrekt naar een vreemde god.
Zou God dit niet onderzoeken? Hij kent toch de verborgenheden van het hart.
Juist omwille van U worden wij ter dood gebracht heel de dag en worden wij beschouwd als schapen voor de slachtbank.
Ontwaak, waarom slaapt Gij, Heer? Sta op, verstoot ons niet voor altijd.
Waarom wendt Gij Uw aangezicht af? Waarom vergeet Gij onze ellende en onze verdrukking?
Want tot in het stof is onze ziel vernederd; ons lichaam kleeft aan de grond.
Sta op, Heer, help ons: bevrijd ons omwille van Uw naam.
Psalm 44
Een goed woord welt op uit mijn hart, ik zeg mijn werken aan de Koning; mijn tong is de pen van een snelle schrijver.
Gij zijt schoon boven alle zonen der mensen, gratie is uitgestort op uw lippen, daarom heeft God u gezegend voor eeuwig.
Gord uw zwaard om op uw heup, o Machtige, in de bloei van uw schoonheid.
Maak u op, ruk met geluk vooruit en heers omwille van waarheid, zachtmoedigheid en recht; uw rechterhand zal u wonderbaar geleiden.
Uw pijlen zijn scherp, o Machtige; volkeren vallen onder u in de harten van de vijanden des konings.
God, Uw troon is in de eeuwen der eeuwen, een scepter van gerechtigheid is de scepter van Uw Rijk.
Gij bemint gerechtigheid, maar haat onrecht; daarom heeft God, uw God, u gezalfd met olie der vreugde boven uw gezellen.
Mirre, balsem en kaneel geuren in uw klederen in de ivoren vertrekken, waaruit koningsdochters u vreugde verschaffen in uw heerlijkheid.
De koningin staat aan uw rechterzijde met een gewaad van goudbrokaat getooid.
Luister, dochter, zie en neig uw oor; vergeet uw volk en het huis van uw vader.
Want de Koning heeft uw schoonheid begeerd; Hij is uw Heer en gij zult Hem aanbidden.
De dochters van Tyrus vallen met geschenken voor hem neer, de rijksten van het volk zullen de gunst van uw aangezicht zoeken.
De volle heerlijkheid van die koningsdochter is van binnen, al is zij bekleed met gouden franje en kleurig gewaad.
De maagden uit haar gevolg worden bij de koning gebracht, haar gezellinnen worden tot u geleid.
Zij worden gebracht met vreugde en jubel, zij worden geleid in de tempel des konings.
Voor het gemis van uw ouders worden u zonen geboren; gij zult hen tot prinsen maken over heel de aarde.
Zij zullen uw naam gedenken van geslacht tot geslacht.
Daarom zullen de volken U belijden in eeuwigheid, en in de eeuwen der eeuwen.
Psalm 45
Onze God is toevlucht en kracht, Hij is een Helper in de beproevingen die zo hevig over ons zijn gekomen.
Daarom vrezen wij zelfs niet tijdens een aardbeving, als de bergen geworpen worden in het hart der zee.
Als de wateren brullen en woest dooreenwoelen, als de bergen geschokt worden door Zijn macht.
Het zwellen van de rivier verblijdt de stad Gods: de Allerhoogste heiligt Zijn woontent.
God is in haar midden, zodat zij niet wankelt; God helpt haar bij het eerste ochtendlicht.
De naties ontstelden, koninkrijken stortten ineen; de Allerhoogste liet Zijn stem weerklinken, de aarde wankelde.
De Heer der krachten is met ons; onze Beschermer is de God van Jakob.
Komt en aanschouwt Gods werken: de wonderen die Hij op aarde verricht.
Hij doet oorlogen ophouden tot aan de grenzen der aarde.
Hij zal de boog breken, de wapens verbrijzelen, en de schilden verbranden in het vuur.
Leert en weet dat Ik God ben: Ik word verheven onder de volkeren, verheven over de aarde.
De Heer der krachten is met ons; onze Beschermer is de God van Jakob.
Kathisme 7: 46 t/m 54
Psalm 46
Alle volkeren klapt in de handen, juicht voor God met vreugdekreten.
Want de Heer is verheven, ontzagwekkend; Hij is een Koning, groot over heel de aarde.
Hij heeft volkeren aan ons onderworpen, heidenen onder onze voeten gebracht.
Hij heeft ons als Zijn erfdeel gekozen, de schoonheid van Jakob die Hij liefhad.
God is omhooggestegen onder gejuich, de Heer onder bazuingeschal.
Zingt een psalm voor onze God, zingt Hem; zingt voor onze Koning: zingt een psalm.
Want de Koning over heel de aarde is God: zingt de psalm met verstand.
God heerst over de volkeren, God zet Zich neder op Zijn heilige troon.
De vorsten der volkeren zijn vergaderd voor de God van Abraham.
Want de sterken der aarde behoren aan God: zeer hoog zijn zij verheven.
Psalm 47
Groot is de Heer en alle lof waardig; in de stad van onze God, op Zijn heilige berg.
Onder toejuiching van heel de wereld vestigt Hij de berg Sion, met aan de noordzijde de stad van de grote koning.
God doet zich kennen in haar gebouwen, wanneer Hij deze beschermt.
Want zie, de koningen zijn samengeschoold; zij zijn bijeengekomen.
Dit ziende stonden zij verbaasd, zij ontstelden en beefden; zij werden door schrik bevangen, door barensweeën gegrepen.
Door een geweldige storm verbrijzelt Gij de schepen van Tarsis.
Zoals wij het gehoord hadden, zo hebben wij het ook gezien in de stad van de Heer der krachten.
In de stad van onze God: God heeft haar gegrondvest voor eeuwig.
God, wij verwachten Uw barmhartigheid in het midden van Uw volk.
Zoals Uw naam, o God, zo is ook Uw lof over de einden der aarde: vol van gerechtigheid is Uw rechterhand.
Dat de berg Sion zich verblijde, dat de dochters van Juda juichen over Uw oordelen, Heer.
Omgeeft Sion, gaat er omheen; spreekt over haar torens.
Richt uw hart op haar kracht, bestudeert haar gebouwen, om het te verhalen aan het volgend geslacht.
Dat hier onze God is, voor eeuwig en in de eeuwen der eeuwen: Hij moge ons weiden in eeuwigheid.
Psalm 48
Hoort dit, alle volkeren; luistert allen die de wereld bewoont.
Aardgeborenen en kinderen der mensen, iedereen, rijk en arm.
Mijn mond spreekt wijsheid, de overweging mijns harten verstand.
Ik zal mijn oor lenen aan een gelijkenis, mijn leerstuk uiteenzetten in een psalm.
Waarom zou ik bevreesd zijn op een dag van onheil? De ongerechtigheid die mijn hiel belaagt, omringt mij.
Zij vertrouwen op hun macht en beroemen zich op hun geweldige rijkdom.
Maar hun broeder kunnen zij niet vrijkopen: kan ooit een mens vrijgekocht worden?
Hij kan aan God immers geen genoegdoening geven; geen losprijs voor zijn ziel.
Al zou hij ook zwoegen in eeuwigheid en leven tot aan het einde.
Want zou hij het bederf niet aanschouwen, wanneer hij zelfs wijzen ziet sterven?
Evenzo gaan dwaas en verstandloze ten gronde, en hun rijkdom wordt nagelaten aan vreemden.
Hun graven zijn hun tehuis voor eeuwig, daar wonen zij van geslacht tot geslacht; hun namen schrijft men op hun grafheuvels.
De mens die geëerd wordt, maar dit niet begrijpt, is te vergelijken met redeloos vee, en daaraan gelijk.
Hun eigen weg wordt hun tot struikelblok, terwijl hun mond die nog prijst.
Als schapen komen zij in de hades, de dood zal hun herder zijn.
De oprechten zullen over hen heersen in de morgenstond, hun hulp uit de tijd van hun heerlijkheid vergaat in de hades.
Daarentegen zal God mijn ziel verlossen uit de macht van de onderwereld, wanneer Hij mij opneemt.
Wordt niet bevreesd wanneer een mens zich verrijkt en zijn huis in heerlijkheid toeneemt.
Want als hij sterft zal hij niets kunnen meenemen; evenmin zal zijn heerlijkheid met hem afdalen.
Want zijn ziel wordt wel gezegend tijdens zijn leven en hij prijst u als gij haar goed doet.
Maar hij zal ingaan tot het geslacht van zijn vaderen; tot in eeuwigheid zal hij het licht niet meer zien.
De mens die geëerd wordt, maar dit niet begrijpt, is te vergelijken met redeloos vee, en daaraan gelijk.
Psalm 49
De God der goden, de Heer, heeft gesproken: Hij roept de aarde van zonsopgang tot zonsondergang.
Uit Sion komt de luister Zijner schoonheid; God verschijnt zichtbaar, onze God zal niet zwijgen.
Vuur ontbrandt voor Zijn aanschijn, een hevige storm omringt Hem.
Hij roept tot de hemel omhoog en tot de aarde, om Zijn volk te oordelen.
Brengt Zijn gewijden voor Hem bijeen, die over offers een Verbond met Hem sloten.
De hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid, want God is rechter.
Hoor, mijn volk, wat Ik tot u spreek; luister, Israël, wat Ik u getuig: Ik ben God, uw God.
Niet over uw offers wil Ik u berispen, want uw brandoffers zijn voortdurend voor Mijn aangezicht
Ik heb geen kalveren nodig uit uw huis, noch bokken uit uw kudden.
Want Mij behoren alle wilde dieren van het woud, het vee op de bergen en de runderen.
Ik ken alle vogelen des hemels, Mij behoort de schoonheid des velds.
Zo Ik honger had, behoefde ik het u niet te zeggen, want aan Mij behoort de wereld en haar volheid.
Eet Ik soms vlees van stieren? Of drink Ik bloed van bokken?
Breng aan God een offer van lof; vervul voor de Allerhoogste uw beloften.
Roep Mij aan op de dag der beproeving, dan zal Ik u bevrijden en gij zult Mij eren.
Tot de zondaar zegt God: Waarom spreekt ge van Mijn gerechtigheden, en is uw mond vol van Mijn Verbond?
Gij hebt immers het onderricht gehaat: Mijn woorden hebt ge achter u geworpen.
Als ge een dief ziet, loopt ge met hem mee; met overspelers kiest ge uw deel.
Uw mond is vol van boosheid, uw tong zint op bedrog.
Gij zit neer om tegen uw broeder te getuigen; tegen de zoon van uw moeder legt gij een struikelblok.
Dit alles hebt gij gedaan en Ik heb gezwegen; ten onrechte hebt ge verondersteld dat Ik zou zijn als gij.
Maar ik zal u beschuldigen en uw zonden stellen tegen uw aangezicht.
Begrijp dit toch, gij die God vergeet, opdat Hij u niet grijpe zonder dat iemand kan bevrijden.
Een offer van lof zal Mij verheerlijken: dat is de wijze waarop Ik hem Mijn heil zal tonen.
Psalm 50
Ontferm U mijner, o God, volgens Uw grote barmhartigheid.
En volgens de overvloed Uwer ontferming, delg mijn ongerechtigheid uit.
Was mij schoon van mijn onrecht; reinig mij van mijn zonde.
Want ik erken dat ik onrecht gedaan heb: mijn zonde is steeds voor mijn ogen.
Tegen U alleen heb ik gezondigd; ik heb kwaad gedaan voor Uw aanschijn.
Zodat Gij gerechtvaardigd wordt in Uw uitspraak en zult winnen als men U oordeelt.
Want zie, in ongerechtigheid ben ik geboren; mijn moeder ontving mij in zonde.
Want zie, Gij bemint de waarheid; Uw onzichtbare en verborgen wijsheid hebt Gij mij geopenbaard.
Besprenkel mij met hyssop, dan word ik rein; was mij, dan word ik witter dan sneeuw.
Doe mij vreugde en blijdschap horen, opdat mijn vernederd gebeente kan juichen.
Keer Uw aangezicht af van mijn zonden; delg al mijn ongerechtigheid uit.
God, schep in mij een zuiver hart; vernieuw in mijn binnenste de rechte geest.
Verwerp mij niet van voor Uw aangezicht; neem Uw Heilige Geest niet van mij weg.
Geef mij de vreugde terug van Uw heil, sterk mij met Uw besturende Geest.
Dan zal ik de ongerechten Uw wegen leren; de goddelozen zullen zich tot U bekeren.
God, bevrijd mij van bloedschuld: Gij zijt de God van mijn heil; mijn tong zal over Uw gerechtigheid juichen.
Heer, open mijn lippen, opdat mijn mond Uw lof verkondige.
Wilt Gij een offer, dan zou ik het brengen; maar in brandoffers schept gij geen behagen.
Een offer voor God is een berouwvolle geest: God, Gij versmaad geen vermorzeld en nederig hart.
Doe goed, Heer, in Uw welwillendheid aan Sion: laat de muren van Jerusalem weer opgebouwd worden.
Dan hebt Gij behagen in offers van gerechtigheid, gaven en brandoffers, dan zal men kalveren op Uw altaar leggen.
Psalm 51
Wat beroemt gij u op boosheid, gij machtige in onrecht?
Heel de dag zint uw tong op ongerechtigheid, tot een vlijmscherp mes slijpt gij uw bedrog.
Gij bemint boosheid boven goedheid, spreekt liever onrecht dan recht.
Gij houdt van elk bederfbrengend woord, van de bedriegelijke tong.
Daarom zal God u volkomen verdelgen, Hij zal u uitrukken en u wegvoeren uit uw tent.
Uw wortel zal Hij verdelgen uit het land der levenden.
De gerechten zullen het zien en vrezen, zij zullen over hem lachen en zeggen:
Ziedaar een man die God niet tot helper nam, maar die vertrouwen stelde op grote rijkdom en kracht zocht in vergankelijkheid.
Maar ik ben een vruchtdragende olijfboom in het Huis van God, ik vertrouw op Gods barmhartigheid in eeuwigheid en in de eeuwen der eeuwen.
Ik wil U belijden in eeuwigheid om wat Gij gedaan hebt; ik wil Uw naam verbeiden, want deze is goed in het oog van Uw gewijden.
Psalm 52
De dwaas zegt in zijn hart: er is geen God.
Zij zijn verdorven en afstotelijk door ongerechtigheid; er is niemand die goed doet.
God ziet uit de hemel neer over de kinderen der mensen, om te zien of er iemand verstand heeft en God zoekt.
Allen zijn afgedwaald en omkoopbaar; er is niemand die goed doet, ja zelfs niet één.
Zullen zij het niet weten, allen die ongerechtigheid doen, die Mijn volk verslinden als een stuk brood?
Zij hebben God niet aangeroepen; zij beefden van vrees waar niets te vrezen was.
Want God verstrooit de beenderen van hen die aan mensen behagen; zij worden beschaamd, want God versmaadt hen.
Wie zal uit Sion heil schenken aan Israël?
Wanneer de Heer de gevangenen van Zijn volk terugvoert, zal Jakob juichen en Israël zich verheugen.
Psalm 53
God, in Uw naam verlos mij, doe mij recht in Uw kracht.
God, verhoor mijn gebed, luister naar de woorden van mijn mond.
Want vreemden staan tegen mij op, en sterken belagen mijn ziel; zij hebben zich God niet voor ogen gesteld.
Zie toch, God is mijn Helper, de Heer is de Beschermer van mijn ziel
Hij keert het onheil af op mijn vijanden. In Uw waarheid, vernietig hen.
Vrijwillig zal ik U een offer brengen, Uw naam wil ik belijden, Heer, want dat is goed.
Want aan alle beproevingen hebt hebt Gij mij ontrukt; mijn oog heeft neergezien op mijn vijanden.
Psalm 54
God, luister naar mijn gebed en veracht mijn smeken niet; geef acht op mij en verhoor mij.
Ik ben bedroefd in mijn gedachten, ik ben ontsteld door het schreeuwen van mijn vijand en de verdrukking door de zondaar.
Want zij hebben mij overladen met ongerechtigheid, vol woede strijden zij tegen mij.
Mijn hart is in mij ontsteld, doodsangst heeft mij overvallen.
Vrees en ontzetting zijn over mij gekomen, duisternis heeft mij bedekt.
Daarom zeg ik: Wie geeft mij vleugels als een duif, om weg te vliegen en rust te vinden?
Zie, ik zou ver weg vluchten, om te gaan wonen in de woestijn.
Daar zou ik God verwachten, Die mij redt van kleinmoedigheid en uit de storm.
Werp hen in zee, o Heer, verdeel hun tongen, want ik zie onrecht en tegenspraak in de stad.
Dag en nacht gaan zij rond op haar muren, onrecht en slagen zijn in haar midden, en onrechtvaardigheid; geweld en bedrog wijken niet van haar straten.
Zo het de vijand was die mij verwenste, dat zou ik verdragen.
En als hij die mij haat, hoogmoedig over mij had gesproken, dan had ik mij voor hem verborgen.
Maar gij, mens, mijn tweede ik, die mij leidde, mijn vertrouweling!
Die door uw bijzijn de maaltijd verzoette, die eensgezind met mij wandelde in het Huis van God!
Dat de dood over hen kome, dat zij levend in de hades storten, want misdadigheid woont midden in hun huizen.
Ik heb tot God geroepen en de Heer heeft mij verhoord.
’s Avonds en ’s morgens en ’s middags zal ik het zeggen en verkondigen; dan zal Hij mijn stem verhoren.
Hij zal mijn ziel in vrede bevrijden van hen die mij benauwen, want met velen omringden zij mij.
God zal mij verhoren en hen vernederen, Hij Die is voor alle eeuwen.
Voor hen is er immers geen losgeld, daar zij God niet vrezen; Hij strekt Zijn hand uit ter vergelding.
Zij hebben Zijn Verbond onteerd: nu zijn zij verdeeld door de toorn van Zijn gelaat, en hun harten zijn in benauwdheid.
Hun woorden schenen zachter dan olie, maar het waren schichten.
Werp uw zorg op de Heer en Hij zal u er doorheen dragen; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de gerechte wankelt.
Hen echter, God, haalt Gij neer in de kuil van het verderf.
De mannen van bloed en bedrog bereiken nog niet de helft van hun dagen, maar ik, Heer, wil vertrouwen op U.
Kathisme 8: 55 t/m 63
Psalm 55
God, ontferm U mijner, want mensen vertrappen mij; heel de dag strijden zij tegen mij en verdrukken mij.
Mijn vijanden vertreden mij de gehele dag, want met velen strijden zij tegen mij vanaf de hoogte.
Toch zal ik des daags niet bevreesd zijn, ik vertrouw immers op U.
In God beroem ik mij op Zijn woorden, op God stel ik mijn vertrouwen; ik heb geen angst voor wat vlees mij kan doen.
Heel de dag verwensen zij mijn woorden; al hun gedachten zijn tegen mij ten kwade.
Zij schuilen bijeen en verbergen zich; zij belagen mijn hiel, zoals zij uitzijn op mijn ziel.
Daarom zult Gij hen evenmin redden; in toorn zult Gij volkeren nederwerpen, God.
Mijn leven heb ik voor U blootgelegd. Stel mijn tranen voor Uw aangezicht
Zoals ook Uw belofte luidt: Mijn vijanden zullen terugdeinzen op de dag dat ik U aanroep.
Zie, ik weet dat Gij mijn God zijt; voor God zing ik Zijn profetie, voor de Heer zing ik Zijn Woord.
In God stel ik mijn vertrouwen; ik vrees niet voor wat een mens mij kan doen.
In mijzelf, God, heb ik een gelofte afgelegd, dat ik U met lofzangen zou vergelden.
Want Gij hebt mijn ziel aan de dood ontrukt mijn ogen van tranen bevrijd.
Gij hebt mijn voeten verhinderd te vallen, opdat ik welgevallig moge staan voor het Aanschijn des Heren m het licht der levenden.
Psalm 56
Ontferm U mijner, God, ontferm U mijner, want op U vertrouwt mijn ziel.
Onder de schaduw van Uw vleugelen vertrouw ik, totdat de ongerechtigheid voorbij is.
Ik wil roepen tot God de Allerhoogste, tot God mijn weldoener.
Hij reikt uit de hemel om mij te redden, Hij heeft hen die mij vertreden te schande gemaakt.
God zendt Zijn barmhartigheid en Zijn waarheid; Hij bevrijdt mijn ziel uit het midden der leeuwen.
Vol vreze was ik ingeslapen: de tanden der mensen zijn pijlen en wapenen, hun tong is een scherp zwaard.
Verhef U boven de hemelen, God; over de gehele aarde zij Uw heerlijkheid.
Zij hebben een strik gespannen voor mijn voeten, en mijn ziel ter aarde gedrukt.
Voor mijn ogen hebben zij een kuil gegraven, maar zelf zijn zij daarin gevallen.
Mijn hart is bereid, o God, mijn hart is bereid; ik wil zingen en psalmodiëren over Uw heerlijkheid.
Ontwaak, mijn Heerlijkheid; ontwaak harp en cither: ik zal ontwaken in de ochtend.
Ik wil U belijden onder de volkeren, Heer ik wil psalm voor U zingen onder de heidenen.
Want Uw barmhartigheid is hoogverheven tot de hemelen, Uw waarheid reikt tot de wolken.
Verhef U boven de hemelen, God; over de gehele aarde zij Uw heerlijkheid.
Psalm 57
Zo gij inderdaad in waarheid gerechtigheid spreekt, oordeelt dan rechtvaardig, kinderen der mensen.
In uw hart immers bewerkt gij onrecht op aarde uw handen vlechten boosheid ineen.
Vanaf de moederschoot dwaalden de zondaars af, op een dwaalweg vanaf hun geboorte; zij spraken leugen.
Hun woede gelijkt op die van een slang, een dove adder die zijn oren dichthoudt.
Die niet wil luisteren naar de toverzang: de bezwering van de wijze bezweerder.
Maar God slaat de tanden stuk in hun mond, de Heer verbrijzelt de kaken der leeuwen.
Zij zullen verdwijnen als wegstromend water; Hij richt Zijn boog op hen tot zij vergaan.
Zij smelten weg als was: vuur viel op hen neder en zij zagen de zon niet meer.
Nog vóór de doornstruik zijn doorns kan doen voelen, zal Hij hen, in Zijn toorn, levend verslinden.
De gerechte zal juichen, wanneer hij die bestraffing aanschouwt; hij zal zijn handen wassen in het bloed van de zondaar.
De mens zal zeggen: Als er vrucht is voor de rechtvaardige, dan is er ook een God die hun recht verschaft op aarde.
Psalm 58
God, ontruk mij aan mijn vijanden, bevrijd mij van hen die tegen mij opstaan.
Bevrijd mij van hen die boosheid bedrijven verlos mij van de mannen des bloeds.
Want zie, zij hebben mijn ziel belaagd, sterken hebben mij overvallen.
Toch is het met mijn ongerechtigheid, noch mijn zonde, o Heer; ik liep immers zonder ongerechtigheid en hield de rechte weg.
Rijs op, mij tegemoet, en zie: Gij zelf, Heer, God der krachten, God van Israël.
Maak U op om alle naties te bezoeken wees zonder medelijden voor allen die boosheid bedrijven.
In de avond keren zij terug en lijden honger als honden; zij gaan rond de stad.
Zie, zij spreken plechtig met hun mond, maar een zwaard is op hun lippen; wie hoort het immers?
Maar Gij, Heer, zult hen uitlachen; Gij schat alle volkeren gering.
Mijn kracht houdt stand door U, want Gij, God, zijt mijn Helper.
Gij zijt mijn God, wiens barmhartigheid mij voorkomt: mijn God die mij bijstaat temidden van mijn vijanden.
Gij doodt hen niet, opdat zij Uw Wet niet zouden vergeten.
Verstrooi hen in Uw macht; haal ze omlaag, Heer, mijn Beschermer.
Om de misdaad van hun mond en de taal van hun lippen laat hen gevangen worden in hun hoogmoed.
Om hun vervloeking en leugens zal hun vernietiging verhaald worden; door de toorn van de vernietiging zullen zij niet meer bestaan.
Zij zullen weten dat de God van Jakob heerst, ook over alle einden der aarde.
In de avond keren zij terug en lijden honger als honden; zij gaan rond de stad.
Zij zwerven rond op zoek naar voedsel; als zij niet verzadigd worden, hoort men hen grommen.
Maar ik zal zingen door Uw kracht; in de morgen zal ik juichen over Uw barmhartigheid.
Want Gij zijt mijn Helper geworden, en mijn Toevlucht op de dag van mijn beproeving.
Gij zijt mijn Helper, voor U zing ik; mijn God, Gij zijt mijn Bijstand; mijn God, mijn
Barmhartigheid.
Psalm 59
God, Gij hebt ons verstoten en verwoest; Gij waart vertoornd, maar Gij hebt U over ons ontfermd.
Gij hebt de aarde geschokt en doen beven; genees haar scheuren, want zij is gebroken.
Gij hebt harde dingen over Uw volk gebracht, Gij hebt ons gedrenkt met bedwelmende wijn.
Aan wie U vrezen hebt Gij een teken gegeven, om te vluchten voor de boog.
Schenk redding door Uw rechterhand en verhoor mij, opdat Uw geliefden bevrijd mogen worden.
God heeft gesproken in Zijn heiligdom: Ik zal Mij verheffen en Sichem verdelen; het dal der tenten zal Ik uitmeten.
Mij behoort Galaäd en van Mij is Manasse. Efraïm is de steun van mijn hoofd, Juda is mijn koning.
Moab is het bekken van mijn hoop, naar Idumea richt ik mijn schreden; vreemdelingen zullen mij onderdanig zijn.
Wie brengt mij in de versterkte stad? Wie leidt mij tot in Idumea?
God, hebt Gij ons dan verstoten? God, trekt Gij niet meer uit met onze legermacht?
Schenk ons hulp in onze nood, want ijdel is het heil der mensen.
In God zijn wij machtig, want Hijzelf vernietigt onze verdrukkers.
Psalm 60
God, verhoor mijn smeking; geef acht op mijn gebed.
Van de uiterste grenzen van het land heb ik tot U geroepen, toen mijn ziel benauwd was; Gij hebt mij te Petra verheven.
Gij hebt mij geleid, want Gij zijt mijn hoop, een sterke toren in het gezicht van de vijand.
In Uw tent mag ik wonen voor eeuwig, ik vind beschutting onder de dekking van Uw vleugelen.
Want Gij, God, hebt mijn gebed verhoord; Gij schenkt een erfdeel aan wie Uw naam vrezen.
Dag op dag zult Gij aan de koning schenken, zijn jaren verlengen van geslacht tot geslacht.
Hij zal in eeuwigheid blijven voor Gods aangezicht; barmhartigheid en waarheid, wie zal ze zoeken?
Zo zal ik psalmzingen voor Uw naam in eeuwigheid, om mijn geloften te volbrengen van dag tot dag.
Psalm 61
Zou mijn ziel zich niet aan God onderwerpen? Door Hem komt immers mijn heil.
Ja, Hij is mijn God en mijn Heiland en mijn steun; ik zal niet langer wankelen.
Hoelang nog stort gij u op een mens als op een hellende wand of een vervallen muur? Gij allen zijt moordenaars.
Waarlijk, zij zijn besloten mijn eer omver te halen; dorstig moest ik vluchten.
Zij zegenden met hun mond, maar verwensten met hun hart.
Mijn ziel, onderwerp u volkomen aan God, want van Hem komt mijn geduld.
Ja, Hij is mijn God en mijn Heiland en mijn steun; ik zal niet verbannen worden.
In God is mijn heil en mijn heerlijkheid; Hij is de God van mijn hulp, ik vertrouw op God.
Vertrouw op Hem, gehele gemeenschap des volks, stort uw hart uit voor Zijn aangezicht, want God is onze Helper.
Waarlijk, ijdel is het geslacht der mensen; bedriegelijk zijn de mensenkinderen.
In de weegschaal blijkt hun onrecht, allen te zamen zijn zij ijdelheid.
Stel geen vertrouwen op onrecht, haak niet naar plundering; wanneer rijkdom u toevloeit, zet uw hart er niet op.
Eens en voor immer heeft God gesproken en twee dingen heb ik gehoord:
Dat de macht toekomt aan God, maar evenzeer de barmhartigheid aan U, o Heer; en dat Gij een ieder zult vergelden naar zijn werken.
Psalm 62
God, mijn God, voor U sta ik in het ochtendlicht.
Mijn ziel dorst naar U, zoals ook vaak mijn vlees naar U smacht, in een verlaten, dor en waterloos land.
Daarom verscheen ik voor U in het Heiligdom, om Uw kracht en Uw heerlijkheid te aanschouwen.
Want Uw barmhartigheid is meer waard dan leven; mijn lippen zullen U loven.
Daarom wil ik U zegenen mijn leven lang; in Uw naam wil ik mijn handen opheffen.
Laat mijn ziel vervuld worden als met merg en vet; niet juichende lippen zal mijn mond een lofzang zingen.
Zelfs op mijn bed zijn mijn gedachten bij U; in de ochtendwake zijn zij op U gevestigd.
Want Gij zijt mijn Helper; ik mag juichen onder de dekking van Uw vleugelen.
Mijn ziel is innig aan U gehecht; Uw rechterhand is mijn steun.
Zij echter die tevergeefs mijn ziel hebben belaagd, zullen ingaan in het diepste der aarde.
Zij worden overgeleverd aan het geweld van het zwaard en vallen ten prooi aan de vossen.
Maar de koning zal zich verheugen in God; ieder die bij hem zweert zal juichen, want de mond van wie onrecht spreken is gestopt.
In de ochtendwake zijn mijn gedachten op U gevestigd, want Gij zijt mijn Helper; ik mag juichen onder de dekking van Uw vleugelen.
Mijn ziel is innig aan U gehecht; Uw rechterhand is mijn steun.
Psalm 63
God, verhoor mijn gebed als ik mij tot U richt: maak mijn ziel vrij van vrees voor de vijand.
Beschut mij tegen de samenzwering der booswichten, tegen de menigte van hen die onrecht bedrijven.
Die hun tong hebben gescherpt als een zwaard en hun boog hebben gespannen in bitterheid.
Om in het verborgene een onschuldige te treffen; zij vrezen niet om onverwacht op hem te schieten.
Zij zeiden: ”Wie zal ons zien?”; zij hebben onrecht beraamd; tevergeefs smeden zij listen en lagen.
Een mens komt naar voren, zijn hart is diep, maar God is hoog verheven.
Kinderpijlen worden hun wonden, hun tong is stomp tegen Hem.
Ontsteld werden allen die hen aanschouwden, alle mensen werden bevreesd.
Toen verkondigden zij de werken Gods, zij begrepen Zijn daden.
De rechtvaardige zal zich verblijden in de Heer en op Hem vertrouwen; geprezen worden alle oprechten van hart.
Kathisme 9: 64 t/m 69
Psalm 64
God, U komt een lofzang toe in Sion, voor U moet een gelofte worden vervuld in Jerusalem.
Verhoor mijn gebed, tot U gaat alle vlees.
Woorden van bozen hebben ons overweldigd, maar Gij wilt onze ongerechtigheid vergeven.
Zalig hij die Gij hebt uitverkoren en opgenomen, om in Uw voorhoven te wonen.
Laat ons verzadigd worden met de goederen van Uw Huis: Uw Tempel is heilig; wonderbaar in rechtvaardigheid.
Verhoor ons, God onze Verlosser: hoop van alle einden der aarde en van de verre zee.
Gij grondvest de bergen in Uw kracht, Gij hebt U omgord met macht.
Gij brengt de diepte der zee in verwarring; wie kan stand houden voor het geweld van haar golven?
Dan zijn de heidenen ontsteld, de grensbewoners vrezen om Uw tekenen.
De uitgangen van de ochtend en de avond maakt Gij verkwikkend.
Gij verzorgt de aarde en drenkt haar, Gij vermenigvuldigt haar rijkdom.
De rivier van God bracht overvloedig water, Gij hebt hun voedsel bereid; want zo is Uw voorzienigheid.
Vul haar ploegvoren met water, vermeerder haar vruchten: door haar regen zal zij zich verblijden en groeien.
Gij zegent de jaarkrans van Uw goedheid, Uw velden vloeien over van het vette der aarde.
De schoonheid der woestijn zal vrucht dragen; de heuvels worden bekleed met vreugde.
De rammen der kudden zijn gedekt met wol, de dalen staan vol met koren; zij zullen roepen, ja een hymne zingen.
Psalm 65
Juich voor de Heer, gehele aarde, zing een psalm voor Zijn naam, breng lof aan Zijn heerlijkheid.
Zeg tot God: Hoe ontzagwekkend zijn Uw werken; de volheid van Uw kracht doet Uw vijanden huichelen voor U.
Dat heel de aarde U aanbidde en voor U zinge; dat zij de psalm zinge voor Uw naam, o Allerhoogste.
Komt en ziet Gods werken: hoe vreeswekkend Hij is in Zijn besluiten over de kinderen der mensen.
Hij veranderde de zee in droge grond, opdat zij te voet zouden trekken door de stroom.
Daar worden wij verblijd door Hem, Die door Zijn kracht heerst in eeuwigheid.
Zijn ogen zien neer op de volkeren, laten de opstandigen niet zichzelf verheffen.
Zegent, volken, onze God; laat horen de stem van Zijn lof.
Hij heeft mijn ziel in leven gehouden, Hij heeft mijn voeten niet prijsgegeven aan de branding.
God, Gij hebt ons op de proef gesteld, Gij hebt ons als zilver gekeurd in het vuur.
Gij hebt ons in een strik gevoerd, Gij hebt kwellingen op onze rug geladen, Gij hebt mensen boven ons hoofd gesteld.
Wij zijn gegaan door water en vuur, maar Gij hebt ons daaruit gevoerd en verkwikt.
Ik wil opgaan naar Uw Huis met brandoffers, om U de geloften te volbrengen die mijn lippen hadden gezegd.
Die mijn mond had gesproken, toen ik in nood verkeerde.
Vette brandoffers draag ik U op, met wierook en rammen; ik offer U runderen en bokken.
Komt en hoort, gij allen die God vreest: ik zal u verhalen wat Hij aan mijn ziel heeft gedaan.
Met mijn mond heb ik tot Hem geroepen; ik heb Hem verheven met mijn tong.
Als er onrecht was te zien in mijn hart, dan zou de Heer mij niet hebben verhoord.
Juist daarom heeft God mij verhoord; Hij heeft geluisterd naar de stem van mijn smeking.
Gezegend zij God, Die mijn gebed niet afwijst, en Zijn barmhartigheid niet van mij doet wijken.
Psalm 66
God, wees ons barmhartig en zegen ons; doe Uw aangezicht over ons lichten en ontferm U over ons.
Opdat wij Uw weg mogen kennen op aarde, Uw heil onder alle volken.
Mogen de volkeren U belijden, God, mogen alle volkeren U belijden.
Mogen de heidenen zich verheugen en jubelen, omdat Gij de volken rechtvaardig oordeelt, en de naties geleidt op de aarde.
Mogen de volkeren U belijden, God, mogen alle volkeren U belijden.
De aarde heeft haar vrucht gedragen: zegene ons God, onze God.
Zegene ons God en mogen alle einden der aarde Hem vrezen.
Psalm 67
Dat God verrijze, en dat Zijn vijanden verstrooid worden.
Dat zij die Hem haten, mogen vluchten voor Zijn aangezicht
Dat zij verdwijnen zoals rook verdwijnt, zoals was smelt voor het vuur.
Zo mogen de zondaars ten verderve gaan voor het aanschijn van God.
Maar mogen de rechtvaardigen zich verheugen en juichen voor Gods aangezicht, buiten zichzelf van blijdschap.
Zingt voor God, zingt een psalm voor Zijn naam.
Baant een weg voor Hem die optrekt naar het Westen; Zijn naam is Heer.
Juicht voor Zijn aanschijn, want zij worden in verwarring gebracht door Zijn aangezicht.
Hij is de Vader der wezen, Hij is de Rechter der weduwen.
God is in Zijn heilige plaats, God doet eenzamen wonen in een huis.
Hij leidt de gevangenen uit met kracht, evenals de verbitterden die reeds wonen in het graf.
God, voor Uw volk uit zijt Gij getrokken, voortschrijdend door de woestijn.
Toen beefde de aarde, en de hemelen smolten voor het aangezicht van de God van Sinaï, voor het aanschijn van de God van Israël.
God, Gij doet een milde regen vallen voor Uw erfdeel; toen zij zwak waren, hebt Gij hen gesterkt.
Uw dieren kwamen bij hen wonen; God, dit hebt Gij in Uw goedheid gedaan voor de arme.
De Heer schenkt Zijn woord met grote kracht aan de verkondigers der Blijde Boodschap.
De koning der heerscharen van de geliefde, verdeelt de buit voor de schoonheid van het huis.
Opdat gij moogt slapen temidden van uw aandeel: duiven met zilveren vleugels en goudglanzende rug.
Daarom zal Hij Die in de hemel woont, koningen vernietigen en hen maken als sneeuw op de Selmon.
Gods berg is een berg, vruchtbaar aan tarwe; waarom zijt ge vijandig, vruchtbare bergen?
Dit is de berg waarop het God behaagt te wonen, want de Heer zal daar wonen tot het einde.
Ontelbaar zijn de wagens van God; duizenden die zich verblijden.
De Heer is onder hen op de Sinaï, in Zijn heiligdom.
Gij zijt ten hemel gestegen en hebt de gevangenschap gevangen meegevoerd.
Gij hebt pand genomen onder de mensen; zelfs onder wie niet geloven dat Gij daar woont.
Gezegend zij God de Heer, gezegend zij de Heer van dag tot dag. De God van ons heil schenkt ons voorspoed.
Onze God is een verlossende God; door de Heer, ja, door de Heer kunnen wij ontkomen aan de dood.
God zal echter de koppen Zijner vijanden verpletteren; het hoofd van hen die blijven rondgaan in hun misdaden.
De Heer sprak: Ik zal van de bergen terugvoeren, Ik zal terugvoeren uit de afgrond der zee.
Zodat uw voet gedoopt wordt in bloed; de tong van uw honden in het bloed van Zijn vijanden.
Zo wordt Uw intocht gezien, o God, de intocht van God mijn Koning in het Heiligdom.
Eerst komen de vorsten, dan de zangers, temidden der maagden met tamboerijnen.
Looft God in de Kerken, de Heer uit de bronnen van Israël.
Daar is Benjamin, de jongste, in extase; de vorsten van Juda, hun aanvoerders, de vorsten van Zabulon en de vorsten van Neftali.
Gebied, God, aan Uw kracht; versterk, God, wat Gij met kracht aan ons bewerkt hebt .
Omwille van Uw heilige Tempel in Jerusalem zullen koningen U geschenken brengen.
Bedwing de ondieren in het riet: de kudde stieren en koeien der volken; dat zij hen niet benauwen die als zilver beproefd zijn: verstrooi de volkeren die oorlog willen.
Uit Egypte zullen gezanten komen, Ethiopië zal zijn handen tot God uitstrekken.
Koninkrijken der aarde, zingt voor God; zingt een psalm voor de Heer.
Zingt een psalm voor God Die oostwaarts opstijgt naar de hemel der hemelen; zie, Zijn stem weerklinkt met machtig geluid.
Geeft eer aan God: over Israël is Zijn grote luister en Zijn kracht reikt tot de wolken.
Wonderbaar is God in Zijn Heiligen: de God van Israël zal macht en sterkte geven aan Zijn volk. Gezegend zij God.
Psalm 68
Red mij God, want de wateren zijn binnengedrongen tot in mijn ziel.
Ik zink weg in diep slijk, er is geen grond onder mijn voeten.
Ik ben geraakt in de diepte der zee, de stormvloed heeft mij overstroomd.
Ik ben uitgeput door het roepen, mijn keel is hees, mijn ogen begeven het, terwijl ik toch vertrouw op mijn God.
Talrijker dan de haren op mijn hoofd zijn zij die mij haten zonder reden; mijn vijanden hebben de overhand, die mij ten onrechte vervolgen.
Hoewel ik niets geroofd had, moest ik toch vergoeding geven.
God, Gij kent mijn dwaasheid; mijn overtredingen zijn voor U niet verborgen.
Heer, laat hen die U verbeiden niet over mij beschaamd staan, Heer der heerscharen.
Laat hen die U zoeken, God van Israël, niet omwille van mij te schande worden.
Want om U word ik versmaad, schaamrood overdekt mijn gezicht.
Ik ben een vreemdeling voor mijn broeders, een onbekende voor de zonen van mijn moeder.
Want de ijver voor Uw Huis heeft mij verteerd; de versmading van hen die U smaden is op mij gevallen.
Toen ik mijn ziel door vasten vernederde, werd het mij tot smaad; toen ik mij hulde in een boetekleed, gebruikten ze mij als spreekwoord.
Die in de poort zitten, belasteren mij; de wijndrinkers zingen een spotlied over mij.
Maar ik richt mijn gebed tot U, Heer, nu is het de tijd om genadig te zijn.
God, verhoor mij in de volheid van Uw barmhartigheid, in de waarheid van Uw verlossing.
Red mij uit het slijk, opdat ik er niet in wegzinke; bevrijd mij van hen die mij haten, uit de diepte der wateren.
Laat de stormvloed mij niet overstromen, noch de afgrond mij verzwelgen; laat de kuil zich niet boven mij sluiten.
Verhoor mij, Heer, want Uw barmhartigheid is goed; zie op mij neer volgens de menigte Uwer ontfermingen.
Wend Uw aangezicht niet af van Uw dienaar, verhoor mij haastig wanneer ik gekweld word.
Kom tot mijn ziel om haar te verlossen, bevrijd mij van mijn vijanden.
Gij kent immers mijn smaad en mijn schande, hoe het schaamrood mij bedekt.
Voor Uw ogen zijn allen die mij kwellen: mijn ziel verwacht smaad en ellende.
Ik wacht op een medelijdende, maar er is er geen; op een trooster, maar ik heb niemand gevonden.
Voor spijs gaven zij mij gal; in mijn dorst drenkten zij mij met azijn.
Hun tafel wordt hun tot strik, tot vergelding en struikelblok.
Hun ogen worden verduisterd, zodat zij niet meer zien; hun rug is voor altijd gekromd.
Want Gij giet Uw toorn over hen uit, Uw grimmige woede zal hen grijpen.
Hun woonstee verandert in verlatenheid, er is niemand meer om te wonen in hun tenten.
Want hem, die Gij geslagen had, hebben zij vervolgd; en aan de pijn van mijn wonden hebben zij nog toegevoegd.
Daarom voegt Gij zonde bij hun zonden; zij zullen niet ingaan in Uw gerechtigheid.
Zij worden gewist uit het Boek der levenden, en niet ingeschreven met de rechtvaardigen.
Ik ben ellendig en vol pijn; God, laat Uw heil mij opnemen.
Dan zal ik de naam van God loven met een lied; ik zal Hem verheffen met lofzang.
Dat zal God meer behagen dan een jong kalf met horens en hoeven.
Mogen de armen het zien en zich verheugen: zoekt God, dan zal uw ziel gezocht worden.
Want de Heer heeft de armen verhoord; Hij heeft Zijn gevangenen niet gering geacht.
Dat hemel en aarde Hem loven, de zee en alles wat zich daarin beweegt.
Want God zal Sion verlossen, de steden van Judea zullen weer opgebouwd worden.
Men zal daar wonen en ze ontvangen als erfdeel.
Het zaad van Uw dienaren zal ze bezitten; wie Uw naam liefhebben, zullen daarin wonen.
Psalm 69
God, kom mij te hulp; Heer, haast U mij te helpen.
Laat hen beschaamd worden en ontsteld, die mijn ziel belagen.
Dat zij terugdeinzen en schaamrood worden, die kwaad tegen mij beramen.
Dat zij terstond beschaamd terugdeinzen, die tot mij zeggen: Goed zo, goed zo.
God, dat in U juichen en zich verblijden allen die U zoeken.
Laat hen altijd zeggen: ’’Hoogverheven zij de Heer”, zij die Uw heil liefhebben.
Ik echter ben arm en behoeftig: God, kom mij te hulp.
Gij zijt mijn Helper en mijn Bevrijder; Heer, wacht niet langer.
Kathisme 10: 70 t/m 76
Psalm 70
Heer, op U vertrouw ik; laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid.
In Uw rechtvaardigheid bevrijd mij en red mij; neig Uw oor tot mij en verlos mij.
Wees voor mij een beschermende God, een toevluchtsoord om mij te redden, want Gij zijt mijn Sterkte en mijn Toevlucht.
Mijn God, verlos mij uit de hand van de zondaar; uit de hand van overtreder en ongerechte.
Want Gij zijt mijn verwachting, o Heer; Gij Heer, mijn Hoop vanaf mijn jeugd.
Gij zijt mijn steun vanaf de schoot, vanaf de schoot mijner moeder hebt Gij mij beschermd: voor U is altijd mijn lofzang.
Voor velen ben ik een voorteken geworden, want Gij zijt mijn sterke Helper.
Moge mijn mond met lofzang gevuld zijn om Uw heerlijkheid te zingen, heel de dag Uw verhevenheid.
Verwerp mij niet in de tijd van mijn ouderdom; verlaat mij niet, nu mijn kracht mij begeeft.
Want mijn vijanden spreken over mij; wie mijn ziel belagen, plegen overleg.
Zij zeggen: God heeft hem verlaten, vervolg en grijp hem, want er is niemand om hem te bevrijden.
God, houd U niet ver van mij; mijn God, kom mij te hulp.
Laat te schande worden en te gronde gaan wie mijn ziel vijandig zijn; laat hen met schande en schaamte bedekt worden die mij kwaad willen doen.
Maar ik zal altijd op U vertrouwen, en steeds meer Uw lof bezingen.
Mijn mond zal Uw gerechtigheid verkondigen, Uw heil de gehele dag.
Al ben ik ongeletterd, toch zal ik ingaan in de krachten des Heren.
Alleen Uw gerechtigheid, Heer, wil ik in herinnering brengen.
God, Gij hebt mij onderricht van mijn jeugd af, en tot nu toe mag ik Uw wonderen verkondigen.
Verlaat mij niet, o God, nu ik grijs word en oud; opdat ik Uw arm verkondig aan heel het komend geslacht.
En Uw macht en Uw rechtvaardigheid, God; hoe verheven zij zijn.
En de grote werken die Gij aan mij gedaan hebt. God, wie is aan U gelijk?
Hoeveel zware beproevingen en kwellingen hebt Gij mij doen zien?
Maar Gij hebt mij daaraan ontrukt en mij levend gemaakt; Gij hebt mij weer teruggevoerd uit de diepten der aarde.
Gij hebt Uw grootheid over mij vermenigvuldigd; Gij hebt U omgewend en mij getroost.
Gij hebt mij teruggevoerd uit de diepten der aarde; daarom wil ik U belijden onder de volkeren, Heer.
God, met psalmen wil ik Uw waarheid bezingen; ik wil U zingen bij de harp, Heilige van Israël.
Mijn lippen zullen juichen, terwijl ik U zing; want Gij heb mijn ziel verlost.
Ook mijn tong zal heel de dag Uw gerechtigheid overwegen, wanneer zij te schande en beschaamd worden die onheil tegen mij beramen.
Psalm 71
God, schenk den koning Uw oordeel, Uw rechtvaardigheid aan de koningszoon.
Om Uw volk rechtvaardig te oordelen, en ook Uw armen in het gericht.
De bergen ontvangen vrede voor het volk, de heuvelen gerechtigheid.
Hij schaft recht aan de armen van het volk en redt de zonen der behoeftigen, maar de lasteraars zal hij vernederen.
Hij blijft bestaan met de zon en vóór de maan van geslacht tot geslacht.
Hij daalt neer als regen op een vacht, als regendruppels die in de aarde dringen.
In zijn dagen zal gerechtigheid opbloeien en overvloedige vrede, totdat de maan is weggenomen.
Hij zal heersen van zee tot zee, vanaf de stroom tot aan de grenzen der wereld.
Voor zijn aangezicht zullen de Ethiopiërs neervallen, zijn vijanden zullen het stof likken.
Koningen van Tharsis en eilanden offeren geschenken; koningen van Arabië en Saba brengen gaven aan.
Alle koningen der aarde zullen hem aanbidden; alle volkeren zullen hem dienen.
Want hij heeft armen ontrukt aan een machtige, de behoeftige die geen helper had.
Hij zal armen en behoeftigen sparen, hij zal de zielen der armen redden.
Van woeker en onrecht zal hij hun zielen bevrijden; hun naam zal kostbaar zijn voor zijn aangezicht.
Hij zal leven; men zal hem goud van Arabië geven.
Er zal steeds voor hem worden gebeden; heel de dag zal men hem zegenen.
Er zullen nederzettingen zijn in goede aarde, op de toppen der bergen; hun vrucht komt hoger dan de Libanon.
Zij zullen opbloeien uit de stad, zoals het gewas uit de aarde.
Zijn naam zij gezegend in eeuwigheid; langer dan de zon zal zijn naam bestaan.
In hem worden alle stammen der aarde gezegend, alle volkeren prijzen hem zalig.
Gezegend zij de Heer, de God van Israël; Hij alleen werkt wonderen.
Gezegend zij de naam van Zijn heerlijkheid in eeuwigheid en in de eeuwen der eeuwen.
Moge heel de aarde vervuld worden van Zijn heerlijkheid.
Zo zij het. Amen.
Psalm 72
Hoe goed is God voor Israël, voor hen die oprecht zijn van hart.
Bijna echter zijn mijn voeten gestruikeld, bijna gleden mijn voeten uit.
Want ik benijdde de ongerechtigen, toen ik de vrede zag van de zondaars.
Er is immers geen samenzwering om hen te doden; zij vinden steun in hun kwelling.
Zij delen niet in het leed der mensen, zij worden niet als andere mensen geslagen.
Daarom worden zij overheerst door hun hoogmoed, zij zijn bekleed met hun eigen onrecht en goddeloosheid.
Als vet perst hun boosheid naar buiten, zij gaan over tot de lust van hun hart
Zij beramen en bespreken misdaden, hooghartig spreken zij over onrecht
Zij zetten een mond op tegen de hemel, hun tong gaat rond over de aarde.
Door dit alles wendt mijn volk zich eveneens daarheen: bij hen zijn volle dagen te vinden.
Zij zeggen immers: ”Hoe zou God het weten? Is er wel kennis bij de Allerhoogste?
Zie deze zondaars wien het eeuwig goed gaat en die rijkdommen hebben verkregen.”
Toen zei ik: ”Heb ik dan vergeefs mijn hart gerechtvaardigd, en mijn handen in onschuld gewassen?
Heel de dag word ik geslagen; ’s morgens vroeg reeds word ik beschuldigd.”
Als ik gezegd had om zo te spreken, zie, dan zou ik het geslacht van Uw kinderen hebben verraden.
Ik dacht na om dit te begrijpen, ik werd geheel terneergeslagen.
Totdat ik binnentrad in Gods Heiligdom, en begreep wat hun einde is.
Om hun valsheid hebt Gij hen zo behandeld; juist in hun zelfverheffing hebt Gij hen neergestort.
Hoezeer zijn zij vernietigd, in een oogwenk verdwenen: zij vergaan door hun eigen boosheid.
Heer, als een droom van iemand die ontwaakt, doet Gij hun beeld te niet in Uw stad.
Daardoor is mijn hart verheugd, en zijn mijn nieren herboren.
Want ik was gering geworden door mijn onbegrip: ik had voor U gehandeld als een verstandeloos dier.
Ik ben immers altijd bij U: Gij houdt mij vast aan mijn rechterhand.
Gij leidt mij volgens Uw wil; met heerlijkheid hebt Gij mij opgenomen.
Wat heb ik immers in de hemel en wat verlang ik buiten U op aarde?
Al bezwijken mijn hart en mijn vlees, Gij zijt de God van mijn hart; God is mijn erfdeel voor eeuwig.
Want zie, wie zich van U verwijderen gaan ten gronde; Gij vernietigt alles wat overspel bedrijft weg van U.
Het is dus goed voor mij om mij vast te hechten aan God, en mijn hoop te stellen op de Heer.
Om al Uw lofprijzingen te verkondigen in de poorten der dochter Sion.
Psalm 73
God, waarom hebt Gij ons verstoten tot aan het einde? Waarom woedt Uw toorn over Uw kudde?
Gedenk Uw Gemeente, die Gij van den beginne af hebt vrijgekocht.
Gij hebt de stam van Uw erfdeel bevrijd: de berg Sion, waarop Gij woont.
Hef Uw hand op tegen hun grenzeloze hoogmoed, om al wat de vijand heeft aangericht in Uw Heiligdom.
Wie U haten hebben getriomfeerd, midden op Uw feest.
Zij hebben er hun tekens opgericht, hun eigen vaandels, zonder iets te weten, hoog aan de ingang.
Als was het een bos met bomen, zo hebben zij met bijlen al zijn deuren neergehakt; met bijl en houweel hebben zij ze neergehaald.
Met vuur hebben zij Uw Heiligdom platgebrand; de woning van Uw naam hebben zij ontwijd.
Zij zeiden in hun hart met heel hun bende: Komt laat ons een eind maken aan de feesten des Heren op aarde.
Wij zien hun tekens niet meer, er is ook geen Profeet: Hij wil ons niet langer kennen.
God, hoelang nog zal de vijand honen, zal de tegenstander Uw naam tot het uiterste tergen?
Waarom wendt Gij Uw rechterhand af, Uw rechterhand, midden uit Uw boezem, tot aan het einde?
Toch is God van eeuwigheid onze Koning: Hij bewerkt verlossing in het midden der aarde.
Door Uw macht zijt Gij heerser over de zee; Gij verbrijzelt de koppen der draken op het water.
Gij hebt de kop van de draak verpletterd; Gij hebt hem tot spijs gegeven aan de volken van Ethiopië.
Gij doet bronnen en beken ontspringen; Gij legt de stromen van Edom droog.
Van U is de dag en van U is de nacht; Gij hebt het zonlicht geschapen.
Gij hebt alle schoonheid der aarde gevormd: zomer en lente hebt Gij gemaakt; gedenk toch Uw eigen schepping.
De vijand heeft de Heer gehoond, een dwaas volk heeft Uw naam getergd.
Lever de ziel die U belijdt niet over aan de wilde dieren; vergeet niet voor immer de zielen van Uw armen.
Zie neer op Uw Verbond, want de donkere hoeken der aarde zijn vol huizen van onrecht.
Wijs de vernederden en de beschaamden niet af; de arme en de behoeftige zullen Uw naam loven.
Sta op, o God, verdedig Uw rechtszaak; gedenk de beledigingen die dwazen U aandoen, heel de dag.
Vergeet niet de stem van wie U smeken, want de hoogmoed van wie U haten verheft zich steeds meer tegen U.
Psalm 74
Wij willen U belijden, God; wij willen U belijden: wij willen Uw naam aanroepen en al Uw wonderdaden verhalen.
Wanneer Mijn tijd gekomen is, zal Ik gerechtigheid oordelen.
De aarde smelt weg, met allen die er wonen, maar Ik heb haar zuilen weer bevestigd.
Ik zei tot de bozen: ’’Wilt niet overtreden”. en tot de zondaars: ’’Heft uw hoorn niet omhoog”.
Steekt uw hoorn niet in de hoogte, spreekt geen ongerechtigheid tegen God.
Want noch van zonsopgang, noch van zonsondergang, en evenmin vanuit de dorre bergen is iets te verwachten.
God is immers de Rechter, Hij vernedert de een en verheft de ander.
De kelk in de hand des Heren is vol gemengd met bittere wijn.
Hij neigt hem van de een naar de ander, nog is de droesem niet geledigd: alle zondaars der aarde moeten hem drinken.
Maar ik zal juichen in eeuwigheid; ik zal psalmzingen voor Jakobs God.
Alle horens der zondaars zal ik breken, maar de hoorn van de gerechte zal verheven zijn.
Psalm 75
God wordt gekend in Judea, Zijn naam is groot in Israël.
Zijn verblijfplaats is in Vrede, Zijn woning in Sion.
Daar heeft Hij de kracht gebroken van boog, schild en zwaard: Hij maakt een eind aan de oorlog.
Wonderbaar doet Gij Uw licht stralen over de eeuwige bergen; alle dwazen van hart maakt Gij bevreesd.
Zij sliepen hun slaap, alle mannen van rijkdom; zij vonden niets in hun handen.
Uw bestraffing, God van Jakob, bracht alle ruiters en strijdwagens in slaap.
Gij zijt vreeswekkend, wie kan U weerstaan, wanneer Gij toornig wordt?
Uit de hemel deedt Gij Uw oordeel klinken; de aarde beefde en zweeg, toen God ten oordeel opstond om alle zachtmoedigen van hart te verlossen.
Want ’s mensen gedachte moet U belijden; de rest van zijn geest zal feest voor U vieren.
Doet geloften aan de Heer uw God en volbrengt ze; gij allen rondom, brengt Hem geschenken.
Aan de Vreeswekkende, Die vorsten hun geest ontneemt; aan Hem, Die vreeswekkend is voor de koningen der aarde.
Psalm 76
Niet mijn stem riep ik tot de Heer, met mijn stem riep ik tot God, en Hij heeft mij verhoord.
Ten dage van mijn beproeving heb ik God gezocht, des nachts strekte ik mijn handen naar Hem uit; en ik werd niet teleurgesteld.
Mijn ziel was ontroostbaar, maar toen dacht ik aan God en werd verheugd.
Ik bleef aan Hem denken, al was mijn geest kleinmoedig.
Mijn ogen bleven waakzaam; ik was sprakeloos van angst.
Ik dacht aan de dagen van vroeger, ik herinnerde mij de vervlogen jaren.
’s Nachts overwoog ik met mijn hart, ik doorzocht mijn geest.
De Heer zal toch niet voor eeuwig verstoten? Zou Hij nooit meer goedgunstig zijn?
Zou Hij Zijn barmhartigheid tot het einde toe ontkennen, van geslacht tot geslacht?
Zou God vergeten Zich te ontfermen? Zou Zijn toorn Zijn ontferming kunnen weerhouden?
Toen zei ik: ”Nu wil ik een nieuw begin maken”, dit is de verandering van de hand des Allerhoogsten.
Ik zal de werken des Heren gedenken; ja, ik zal mij Uw wonderdaden vanaf den beginne in herinnering roepen.
Ik wil al Uw werken overwegen, en nadenken over wat Gij gedaan hebt.
God, in het heiligdom is Uw weg; welke God is groot als onze God?
Gij zijt de God Die wonderen doet; Gij hebt onder de volkeren Uw macht doen kennen.
Door Uw arm hebt Gij Uw volk bevrijd: de zonen van Jakob en Josef.
De wateren zagen U, God, de wateren aanschouwden U en werden bevreesd; de afgrond ontstelde met groot gedruis van wateren.
De wolken lieten hun stem weerklinken, want zij werden door Uw pijlen doorboord.
Het geluid van Uw donder rolde langs het uitspansel, Uw bliksemstralen lichtten over de wereld, de aarde beefde in geweldige siddering.
In de zee zijn Uw wegen, Uw paden in uitgestrekte wateren, zodat Uw spoor niet gevonden kan worden.
Maar Uw volk hebt Gij geleid als een kudde schapen, door de hand van Moses en Aäron.
Kathisme 11: 77 t/m 84
Psalm 77
Geef acht, Mijn volk, op Mijn Wet; neig uw oor naar het woord van Mijn mond.
Ik zal spreken in gelijkenissen, en wetenschap verkondigen over het begin der dingen.
Zoals wij die gehoord en gekend hebben; zoals onze Vaderen het ons hebben verhaald.
Het bleef niet verborgen voor hun kinderen van het volgende geslacht.
Zij verkondigden de lof des Heren: Zijn machtige daden, de wonderen die Hij had verricht.
Zo verwekte Hij een getuigenis in Jakob en stelde een Wet in Israël: Hij beval onze Vaderen dit alles aan hun kinderen bekend te maken.
Opdat het volgend geslacht het zou weten, de kinderen die worden geboren, en die zouden opgroeien om het weer aan hun kinderen te verkondigen.
Opdat zij op God zouden vertrouwen en de werken Gods niet vergeten, maar Zijn geboden zouden onderhouden.
Om niet te worden als hun Vaderen, een boos en weerspannig geslacht.
Een geslacht dat zijn hart niet richtte; welks geest geen geloof schonk aan God.
De zonen van Efraïm die de bogen bedienen, keerden zich af op de dag van de oorlog.
Zij onderhielden Gods Verbond niet; zij wilden niet wandelen volgens Zijn Wet.
Zij vergaten Zijn weldaden, Zijn wonderdaden die Hij hun had getoond.
De wonderen die Hij gedaan had ten aanschouwen van hun Vaderen, in het land van Egypte, in de vlakte van Tanis.
Hij kliefde de zee en voerde hen er doorheen; Hij deed het water rechtop staan als een wijnzak.
Hij geleidde hen door een wolk overdag, heel de nacht door een lichtend vuur.
Hij spleet de rots in de woestijn, en drenkte hen als aan grote wateren.
Hij deed water stromen uit een rots, als rivieren deed Hij wateren vloeien.
Maar niettemin bleven zij zondigen tegen Hem; zij verbitterden de Allerhoogste in waterloos land.
Zij stelden God op de proef in hun hart, door spijs te vragen volgens hun lust.
Zij spraken God tegen en zeiden: Kan God soms een tafel aanrichten in de woestijn?
Hij sloeg wel op de rots en wateren stroomden, ja, een vloedgolf overstroomde het land.
Maar kan Hij ons ook brood geven? Kan Hij een tafel aanrichten voor Zijn volk?
Toen de Heer dit hoorde, was Hij gekwetst: vuur ontbrandde in Jakob en gramschap rees op tegen Israël.
Omdat zij God niet wilden geloven, noch vertrouwen wilden op Zijn heil.
Toen gaf Hij bevel aan de wolken omhoog, en Hij opende de deuren des hemels.
Hij deed manna voor hen regenen om te eten: Hij gaf hun brood uit de hemel.
Mensen aten engelenbrood; Hij zond hun voedsel in overvloed.
Hij deed de oostenwind komen van de hemel; door Zijn macht liet Hij de zuidenwind waaien.
Hij regende vlees over hen als stof, gevleugelde vogels als het zand der zee.
Deze vielen in hun kamp, rondom hun tenten: zij aten en werden oververzadigd.
Zij kregen juist wat zij verlangden, maar nog was hun begeerte niet gestild.
Daarom was de spijs nog in hun mond, toen Gods toom over hen losbrak.
Hij doodde hen temidden van hun overvloed, en Hij velde de uitgelezenen van Israël.
Ondanks dit alles bleven zij zondigen, zij wilden niet geloven aan Zijn wonderen.
Toen vergleden hun dagen in ijdelheid, hun jaren vlogen voorbij.
Telkens als Hij doodde, zochten zij Hem; dan bekeerden zij zich en kwamen ’s morgens tot God.
Dan gedachten zij dat God hun helper was; dat de allerhoogste God hen had bevrijd.
Dan hadden zij Hem lief met hun mond, maar zij bedrogen Hem met hun tong.
Want hun hart was niet oprecht jegens Hem, zij waren niet trouw aan Zijn Verbond.
Maar Hij is barmhartig en Hij vergaf hun hun zonden; Hij wilde hen niet uitroeien.
Telkens weer wendde Hij Zijn gramschap af, en liet Hij Zijn toorn niet ten volle ontbranden.
Hij gedacht, dat zij slechts vlees waren: een ademtocht die voorbijgaat, maar nimmer terugkeert.
Hoe dikwijls tergden zij Hem in de woestijn, wekten zij Zijn toom op in het dorre land.
Zij keerden zich af en stelden God op de proef: zij tergden de Heilige van Israël.
Zij waren Zijn hand niet indachtig, noch de dag dat Hij hen bevrijd had uit de hand van hun verdrukker.
Hoe Hij Zijn tekenen had gedaan in Egypte, Zijn wonderen in de vlakte van Tanis.
Hij had immers hun stromen veranderd in bloed: zelfs hun regenwater werd ondrinkbaar.
Hij had horzels over hen gezonden om hen te verslinden, en kikvorsen om hen te gronde te richten.
Hun oogst had Hij overgeleverd aan schimmel, het loon van hun zwoegen aan sprinkhanen.
Hun wijngaarden had Hij door hagel vernietigd, hun moerbeiboom door de vorst.
Hun vee had Hij prijsgegeven aan hagel, hun bezittingen aan vuur
Hij had Zijn woedende toorn over hen gezonden: verbolgenheid en gramschap en ongeluk.
Hij had plagen gezonden door engelen van verderf, een vrije weg gebaand voor Zijn toorn.
Hij had hun ziel niet gespaard voor de dood, zelfs hun vee werd een prooi van de dood.
Alle eerstgeborenen had Hij verslagen in het land van Egypte, de eerstelingen van al hun moeite in de woningen van Cham.
Toen deed Hij Zijn volk wegtrekken als schapen; Hij voerde hen als een kudde in de woestijn.
Hij geleidde hen veilig, zij hoefden niet te vrezen: hun vijanden had Hij immers bedolven in zee.
Hij leidde hen uit naar de berg van Zijn heiliging, de berg die Zijn rechterhand had gekocht.
Hij verdreef de heidenen voor hun aangezicht, Hij gaf hun een erfdeel door deelsnoer en lot.
Hij deed de stammen van Israël in hun eigen tenten wonen.
Maar nog steeds beproefden en verbitterden zij God, de Allerhoogste: zij onderhielden Zijn Getuigenissen niet.
Zij wendden zich af en werden afvallig; evenals hun Vaderen werden zij een onzuivere boog.
Zij wekten Zijn toorn op door hun heuvels, Zijn naijver door gehouwen beelden.
God hoorde het en versmaadde hen, Hij maakte Israël tot uiterste bespotting.
Hij verwierp de tabernakel van Silo, Zijn tabernakel waarin Hij woonde onder de mensen.
Hij gaf hun kracht aan gevangenschap prijs, hun schoonheid aan ’s vijands handen.
Hij leverde Zijn volk over aan het zwaard: Hij versmaadde Zijn erfdeel.
Vuur verslond hun jongemannen; hun maagden werden niet meer beweend.
Hun priesters vielen door het zwaard, en hun weduwen werden niet beklaagd.
Eindelijk ontwaakte de Heer als uit de slaap, als een krijgsheld die door wijn was bedwelmd.
Hij sloeg Zijn vijanden achteruit, Hij maakte hen voor eeuwig te schande.
Maar Hij verwierp de tent van Josef, en Hij koos de stam van Efraïm niet uit.
Hij koos echter de stam Juda: de berg Sion, die Hij liefhad.
Daar bouwde Hij Zijn Heiligdom als de hoorn van een eenhoorn; Hij bevestigde dit voor immer op aarde.
Hij koos David tot Zijn dienaar, Hij haalde hem weg van de schaapskudden.
Bij de drachtige dieren vandaan nam Hij hem weg; om Jakob, Zijn dienaar, te weiden en Israël, Zijn bezit.
En hij weidde hen in de oprechtheid zijns harten, en hij leidde hen met het beleid zijner handen.
Psalm 78
God, de heidenen zijn Uw erfdeel binnengedrongen; zij hebben Uw heilige Tempel ontwijd.
Jerusalem hebben zij gemaakt tot een armzalige schuur, de lijken van Uw dienaren gaven zij als voer aan de vogelen des hemels.
De lichamen van Uw gewijden voederden zij aan de wilde dieren der aarde.
Zij hebben hun bloed als water vergoten rondom Jerusalem, en niemand heeft ze begraven.
Wij zijn een bespotting geworden voor onze buren; schimp en hoon voor hen die rondom wonen.
Hoelang nog, Heer, zult Gij zo grenzeloos vertoornd zijn; zal Uw naijver nog branden als vuur?
Bewaar Uw toorn voor de heidenen die U niet kennen, voor de koninkrijken die Uw Naam niet aanroepen.
Want zij hebben Jakob verslonden, zijn plaats tot een woestijn gemaakt.
Denk niet meer aan onze zonden van vroeger, laat zonder uitstel Uw barmhartigheden ons tegemoetsnellen.
Want wij verkeren in diepe ellende; help ons, God onze Verlosser.
Bevrijd ons, Heer, om de heerlijkheid van Uw Naam; vergeef ons onze zonden omwille van Uw Naam.
Geef de heidenen geen gelegenheid om te zeggen: ’’Waar is toch hun God?”
Doe onder de heidenen bekend worden, zodat wij het zien, dat Gij het vergoten bloed van Uw dienaren wreekt.
Laat het zuchten der geboeiden voor Uw aanschijn komen; behoud de kinderen der gedoden met de grote kracht van Uw arm.
Vergeld onze buren zevenvoudig in hun schoot de smaad die zij U, Heer, hebben aangedaan.
Want wij zijn Uw volk, de schapen van Uw weide: wij zullen U erkennen in eeuwigheid.
En van geslacht tot geslacht zullen wij Uw lof verkondigen.
Psalm 79
Luister, Herder van Israël, Die Josef leidt als een kudde.
Gij Die zetelt op de Cherubim, verschijn stralend voor Efraïm, Benjamin en Manasse.
Wek op Uw macht; kom, om ons te verlossen.
God, bekeer ons: doe Uw aangezicht over ons lichten, zodat wij gered zijn.
Heer, God der krachten, hoelang nog zult Gij toornen, ondanks het gebed van Uw dienaar?
Hoelang nog zult Gij ons spijzigen met brood van tranen, ons drenken met tranen, bij maten vol?
Gij hebt ons tot een twistappel gemaakt onder onze buren: onze vijanden beschikken over ons.
Heer, God der krachten, bekeer ons: doe Uw aangezicht over ons lichten, zodat wij gered zijn.
Gij hebt een wijnstok overgebracht uit Egypte: Gij hebt volkeren uitgerukt om die te planten.
Gij hebt een weg gebaand voor hem uit, Gij hebt zijn wortels geplant, zodat hij het land kon vervullen.
Zijn schaduw heeft bergen overdekt, zijn uitlopers de ceders van God.
Hij strekte zijn ranken uit tot de zee, zijn scheuten tot aan de rivier.
Waarom hebt Gij zijn muren doorbroken, zodat alle voorbijgangers hem beroven?
Het wilde zwijn uit het bos wroet hem om, elk dier uit het veld graast hem af.
God der krachten, keer U tot ons: zie uit de hemel op ons neer.
Bezoek en verzorg deze wijngaard, die Uw rechterhand heeft geplant.
Zie neer op de zoon des mensen, die Gij sterk hebt gemaakt voor Uzelf.
Hij is verbrand met vuur en uitgegraven: door de gramschap van Uw aanschijn is hij vergaan.
Strek Uw hand uit over de man van Uw rechterhand: over de mensenzoon die Gij sterk hebt gemaakt voor Uzelf.
Laat ons niet afwijken van U: maak ons weer levend, dan zullen wij Uw Naam aanroepen.
Heer, God der krachten, bekeer ons: doe Uw aangezicht over ons lichten, zodat wij gered zijn.
Psalm 80
Juicht voor God, onze Helper, jubelt voor de God van Jakob.
Heft een psalm aan en slaat de pauken, het lieflijk psalter en de harp.
Blaast de bazuin, de feestbazuin van de nieuwe maan, op de vastgestelde dag van ons feest.
Want het is een voorschrift voor Israël, vastgesteld door de God van Jakob.
Hij gaf het als getuigenis aan Josef, toen Hij hem wegvoerde uit het land Egypte.
Daar moest hij een taal horen, die hij niet kende.
Hij heeft zijn schouders van lasten bevrijd: zijn handen die de slavenkorf sleepten.
Maar toen gij in de nood tot Mij riep, heb Ik u bevrijd: Ik heb u verhoord in het verborgene van de storm.
Ik heb u beproefd, bij het Water der Tegenspraak.
Hoor, Mijn volk, wat Ik u zeg; luister, Israël, wat Ik u getuig.
Sla acht op Mij: laat geen nieuwe god onder u zijn; val niet neder voor een vreemde god.
Immers, Ik ben de Heer uw God, Die u heb uitgevoerd uit het land Egypte.
Wijd was uw mond geopend, maar Ik heb die gevuld.
Doch Mijn volk heeft niet naar Mijn stem geluisterd: Israël sloeg geen acht op Mij.
Toen liet Ik hen gaan achter de begeerten van hun hart: zij dwaalden af volgens hun eigen zin.
Ach, als Mijn volk naar Mij had geluisterd, als Israël toch Mijn weg had begaan.
Dan zou Ik terstond hun vijanden hebben vernederd, dan had Ik Mijn hand tegen hun verdrukkers gekeerd.
De vijanden des Heren zullen voor Hem huichelen maar hun tijd staat vast in eeuwigheid.
Zijn volk zal Hij voeden met bloem van tarwe, en hen verzadigen met honing uit de rots.
Psalm 81
God staat in de goddelijke raad: in hun midden oordeelt Hij goden.
Hoelang nog zult ge onrechtvaardig oordelen, en zijt ge partijdig voor zondaars?
Doe recht aan wezen en zwakken, wees gerecht voor geringen en armen.
Verlos de behoeftige: bevrijd de arme uit de hand van de zondaar.
Zij weten niets en begrijpen niets: zij tasten rond in het duister.
Alle grondvesten der aarde wankelen en worden geschokt.
Ikzelf heb gezegd: Gij zijt goden, allen zijt ge zonen van de Allerhoogste.
Toch zult ge sterven als mensen, als elk ander vorst zult ge vallen.
Sta op, o God, oordeel de aarde, want alle volken behoren U toe.
Psalm 82
God, wie is met U te vergelijken? Zwijg niet, houd U niet stil, o God.
Want zie, Uw vijanden zijn luidruchtig; die U haten heffen het hoofd.
Zij smeden slechte plannen tegen Uw volk: zij spannen samen tegen Uw heiligen.
Zij zeiden: Komt, laat ons hen vernietigen uit de volkeren, opdat er geen herinnering meer zij aan de naam van Israël.
Want eensgezind hebben zij overlegd, gezamenlijk hebben zij een verbond gesloten tegen U.
De tenten der Idumeërs en Ismaëlieten; Moab en de Agarenen, Gebal, Amon en Amalek.
De vreemdelingen met de inwoners van Tyros, zelfs Assur heeft zich bij hen aangesloten, om hulp te brengen aan de zonen van Lot.
Doe met hen als met Madian en Sisara, als met Jabin bij de beek Kisson.
Die te gronde gingen in Endor, waar zij werden tot mest voor het land.
Doe met hun vorsten als met Oreb en Zeb; als met Zebeë en Salmana aan al hun aanvoerders.
Zij hebben immers gezegd: Laat ons het Altaar Gods als erfdeel bezitten.
Mijn God, maak hen tot dwarrelend stof, als kaf voor het aangezicht van de wind.
Als vuur dat het woud verbrandt, als de vlam die bergen verteert.
Zo zal het zijn als Gij hen vervolgt in Uw storm, en Gij hen doet ontstellen door Uw toorn.
Overdek hun aangezicht met schaamte, zodat zij Uw Naam gaan zoeken, o Heer.
Zij worden beschaamd en ontsteld in de eeuwen der eeuwen; zij zullen in verwarring raken en vergaan.
Dan zullen zij weten dat Uw naam is: Heer, en dat Gij alleen de Allerhoogste zijt over heel de aarde.
Psalm 83
Hoe lieflijk zijn Uw tenten, Heer der krachten: mijn ziel dorst en smacht naar de voorhoven des Heren.
Mijn hart en mijn vlees juichen voor de levende God.
Zelfs de mus vindt zich een woning, de tortel een nest om voor haar jongen te zorgen.
Bij Uw altaren, Heer der krachten, mijn Koning en mijn God.
Zalig zij die in Uw Huis wonen: in de eeuwen der eeuwen zullen zij U loven.
Zalig de mens die zijn hulp vindt bij U: hij maakt opgangen gereed in zijn hart.
Weg uit het dal der tranen, naar de plaats die hij heeft vastgesteld.
Want de Wetgever schenkt zegeningen, zodat zij gaan van kracht tot kracht, om de God der goden te zien in Sion.
Heer, God der krachten, verhoor mijn gebed; neig Uw oor, God van Jakob.
God, onze Beschermer, zie ons aan: zie neer op het aangezicht van Uw gezalfde.
Want één dag in Uw voorhoven is beter dan vele duizenden daarbuiten.
Liever ben ik veracht in het Huis van mijn God, dan thuis te zijn in de tenten der zondaars.
Want de Heer bemint barmhartigheid en waarheid; God schenkt genade en heerlijkheid.
De Heer weigert geen enkele weldaad aan hen die wandelen in onschuld.
Heer, God der krachten, zalig is de man die op U vertrouwt.
Psalm 84
Heer, Gij hebt Uw land gezegend, Gij hebt de gevangenen van Jakob teruggevoerd.
Gij hebt de ongerechtigheden van Uw volk vergeven, en al hun zonden bedekt.
Gij hebt heel Uw gramschap volkomen gestild, U afgewend van Uw wrekende toorn.
Bekeer ons, God van ons heil: keer Uw toorn van ons af.
Blijf niet eeuwig op ons vertoornd; wilt Gij Uw gramschap doen duren van geslacht tot geslacht?
God, keer U tot ons, om ons te doen leven; dan zal Uw volk zich verblijden in U.
Toon ons, Heer, Uw barmhartigheid, en schenk ons Uw heil.
Ik wil horen wat de Heer God in mij spreekt, want Hij spreekt vrede tot Zijn volk.
Evenals tot Zijn gewijden, die hun hart tot Hem hebben bekeerd.
Ja, nabij is Zijn heil voor wie Hem vrezen: Zijn heerlijkheid woont op onze aarde.
Barmhartigheid en waarheid hebben elkander ontmoet: gerechtigheid en vrede kussen elkander.
Waarheid ontspringt aan de aarde, en gerechtigheid ziet neer uit de hemel.
Want de Heer schenkt welwillendheid, opdat de aarde haar vruchten zal geven.
Gerechtigheid zal voor Zijn aangezicht uitgaan, om op de weg Zijn schreden te richten.
Kathisme 12: 85 t/m 90
Psalm 85
Heer, neig Uw oor en verhoor mij, want ik ben arm en behoeftig.
Behoed mijn ziel, want ik ben gewijd; mijn God, red Uw dienaar die op U vertrouwt.
Ontferm U mijner, o Heer, want heel de dag roep ik tot U.
Schenk vreugde aan de ziel van Uw dienaar, want tot U verhef ik mijn geest.
Gij, Heer, zijt immers goed en zachtmoedig, en rijk aan barmhartigheid voor ieder die U aanroept.
Leen Uw oor, Heer, aan mijn gebed; geef acht op de stem van mijn smeken.
Toen ik beproefd werd, heb ik tot U geroepen, omdat Gij mij altijd verhoort.
Uws gelijke is er niet onder de goden, Heer: niets evenaart Uw werken.
Alle volkeren die Gij gemaakt hebt, Heer, zullen komen en voor U nedervallen; zij zullen Uw Naam verheerlijken.
Want Gij zijt groot en Gij doet wonderen: Gij alleen zijt God.
Heer, leid mij op Uw weg, opdat ik voortga in Uw waarheid.
Moge mijn hart zich verheugen, door het vrezen van Uw naam.
Ik wil U belijden, Heer mijn God, uit heel mijn hart; ik wil Uw naam verheerlijken in eeuwigheid.
Want Uw barmhartigheid is groot over mij: Gij hebt mijn ziel ontrukt aan de afgrond van de hades.
God, de overtreders zijn tegen mij opgestaan, de samenscholing der machtigen belaagt mijn ziel; want zij houden zich U niet voor ogen.
Maar Gij, Heer mijn God, zijt goedertieren en barmhartig; grootmoedig, rijk aan genaden, en waarachtig.
Zie op mij neer, ontferm U over mij, geef kracht aan Uw dienaar red de zoon van Uw dienstmaagd.
Doe aan mij een teken ten goede, opdat zij die mij haten, het zien en beschaamd staan.
Omdat Gij, Heer, mijn Helper zijt, Die mij hebt getroost.
Psalm 86
Haar grondvesten zijn op de heilige bergen: de Heer bemint Sions poorten boven alle tenten van Jakob.
Over u zijn roemrijke dingen gezegd: gij zijt de Stad van God.
Rahab en Babylon zal Ik gedenken, omdat zij Mij kennen.
Zelfs vreemdelingen en Tyros en het volk der Ethiopiërs: zij zijn hier geboren.
Elke mens zal zeggen: ’’Moeder Sion”, want de mensheid is in haar geboren: de Allerhoogste Zelf heeft haar gegrondvest.
De Heer zal op een schriftrol vermelden, welke volkeren en vorsten in haar zijn geboren.
Hoe groot is de vreugde van allen die woning hebben in U.
Psalm 87
Heer, God van mijn heil, ik roep dag en nacht voor Uw aanschijn.
Laat mijn gebed voor Uw aanschijn komen; neig Uw oor naar mijn smeking.
Want mijn ziel is van rampen vervuld; mijn leven is de hades nabij.
Ik word gerekend onder hen die in de put zijn geworpen: ik ben als een mens zonder hulp, vrijgelaten onder de doden.
Als dodelijk verwonden, die slapen in het graf, waar Gij met meer aan denkt; die weggeworpen zijn uit Uw hand.
Zij hebben mij geworpen in de diepste put, in de duisternis en de schaduw des doods.
Zwaar drukt Uw gramschap op mij: al Uw hoge golven hebt Gij over mij gebracht.
Ver hebt Gij mijn bekenden van mij verwijderd: ik ben hun tot een gruwel geworden.
Ik werd verraden en kon niet vluchten, mijn ogen zijn zwak door gebrek.
Heer, heel de dag roep ik tot U: ik strek mijn handen tot U uit.
Doet Gij dan wonderen onder de doden? Kunnen artsen hen doen opstaan om U te belijden?
Zal soms iemand in het graf Uw barmhartigheid verhalen, of Uw waarachtigheid verkondigen in het bederf?
Kan men in het duister Uw wonderen kennen, of Uw rechtvaardigheid in het land der vergetelheid?
Heer, tot U heb ik geroepen; ’s morgens vroeg komt mijn gebed reeds tot U.
Waarom, Heer, verstoot Gij mijn ziel; waarom wendt Gij Uw aangezicht van mij af?
Ik ben arm en rampzalig vanaf mijn jeugd: ik was verheven, maar ik werd vernederd en beschaamd.
Uw toorn is over mij gekomen; Uw verschrikkingen hebben mij ontsteld.
Als water omgeven zij mij heel de dag: allen tegelijk omsingelen mij.
Vriend en naaste hebt Gij van mij doen vluchten, en mijn bekenden blijven weg om mijn ongeluk.
Heer, God van mijn heil, ik roep dag en nacht voor Uw aanschijn. Laat mijn gebed voor Uw aanschijn komen; neig Uw oor naar mijn smeking.
Psalm 88
Uw barmhartigheden, Heer, wil ik zingen in eeuwigheid, en van geslacht tot geslacht Uw waarheid verkondigen.
Gij hebt immers gezegd: ’’Mijn barmhartigheid is opgebouwd voor eeuwig”; en in de hemel is Uw waarheid gevestigd.
Ik heb een verbond gesloten met Mijn uitverkorenen; Ik heb een eed gezworen aan David, Mijn dienaar.
Tot in eeuwigheid zal Ik uw zaad bevestigen; van geslacht tot geslacht zal Ik uw troon opbouwen.
De hemelen belijden Uw wonderen, o Heer en Uw waarachtigheid in de Kerk der heiligen.
Want wie in de wolken kan vergeleken worden met de Heer? Wie is aan de Heer gelijk onder de zonen van God?
God is verheerlijkt in de raad der heiligen: groot en ontzagwekkend boven allen die rond Hem staan.
Heer, God der krachten, wie is aan U gelijk? Gij zijt machtig, Heer, en Uw waarheid omgeeft U.
Gij heerst over het geweld der zee; Gij brengt de branding van haar golven tot rust.
Gij vernedert de hoogmoedige als een dodelijk gewonde; Uw machtige arm heeft Uw vijanden verstrooid.
Aan U zijn de hemelen, en van U is de aarde: de wereld en haar volheid hebt Gij gegrondvest.
Het Noorden en de zee hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen om Uw naam.
Uw arm is vol macht, Uw hand is krachtig: hoogverheven is Uw rechterhand.
Rechtvaardigheid en oordeel zijn de fundamenten van Uw troon; barmhartigheid en waarheid gaan uit voor Uw aangezicht.
Zalig is het volk dat weet te juichen; Heer, zij zullen wandelen in het licht van Uw aanschijn.
In Uw naam juichen zij heel de dag, zij verheffen zich op Uw gerechtigheid.
Gij zijt immers de roem van hun sterkte, en in Uw welgevallen verheffen wij onze hoorn.
Want bij de Heer is bescherming, bij de Heilige van Israël, onze Koning.
In die tijd hebt Gij in een visioen tot Uw kinderen gesproken en gezegd: Ik schenk hulp aan een machtige, en verhef de uitverkorene van Mijn volk.
Ik heb David gevonden als Mijn dienaar; Ik heb hem gezalfd met Mijn heilige olie.
Mijn hand zal hem werkelijk steunen, Mijn arm zal hem kracht schenken.
Geen vijand zal iets tegen hem vermogen; de zoon der ongerechtigheid zal hem niet kunnen schaden.
Zijn vijanden zal Ik voor zijn aangezicht neerslaan; die hem haten, zal Ik op de vlucht drijven.
Mijn waarheid en Mijn barmhartigheid zullen met hem zijn; in Mijn naam verheft hij zijn hoorn.
Zijn hand zal Ik leggen op de zee; zijn rechterhand overmeestert grote rivieren.
Hij zal tot Mij roepen: Gij zijt mijn Vader, Gij zijt mijn God, de Beschermer van mijn heil.
Ik maak hem tot Mijn eerstgeborene, verheven boven de koningen der aarde.
Tot in eeuwigheid zal Ik hem Mijn barmhartigheid schenken: Mijn verbond met hem is getrouw.
Tot in de eeuwen der eeuwen zal Ik zijn Zaad doen duren, zijn troon als de dagen des hemels.
Maar als zijn zonen Mijn Wet verlaten, als zij niet wandelen naar Mijn oordelen.
Als zij Mijn gerechtigheid schenden, of Mijn geboden niet onderhouden.
Dan zal Ik hun wetteloosheid met de roede bezoeken, hun zonden met geselslagen.
Maar Mijn barmhartigheid zal Ik hun niet onttrekken, Ik zal geen onrecht doen aan Mijn waarachtigheid.
Ik zal Mijn verbond niet schenden: wat over Mijn lippen is gekomen, zal niet krachteloos worden.
Eens en voor immer heb Ik dit bij Mijn heiligheid gezworen. Zou Ik dan liegen tegen David?
Zijn Zaad zal stand houden in eeuwigheid; zijn troon zal als de zon blijven voor Mijn aangezicht.
En gelijk de maan die gevestigd is voor eeuwig, als een trouwe getuige aan de hemel.
Gij echter hebt hem verstoten en versmaad; Gij hebt Uw gezalfde verworpen.
Gij hebt het verbond met Uw dienaar verbroken; Gij hebt zijn heiligdom laten schenden tot op de grond.
Gij hebt al zijn omheiningen verwoest, zijn versterkingen hebt Gij neergehaald.
Alle voorbijgangers hebben hem geplunderd; hij is een smaad geworden voor zijn buren.
Gij hebt de rechterhand van zijn verdrukkers verhoogd; al zijn vijanden hebt Gij verblijd.
De hulp van zijn zwaard hebt Gij terug doen wijken; Gij hebt hem niet bijgestaan in de oorlog.
Zijn reinigingsoffer hebt Gij versmaad, zijn troon ter aarde geworpen.
Gij hebt de dagen van zijn tijd verkort; met schaamte hebt Gij hem overdekt.
Hoelang nog, Heer, zult Gij U geheel en al afwenden; hoelang zal Uw toorn nog branden als vuur?
Gedenk wat mijn wezen is: Gij hebt alle mensenkinderen toch vergankelijk geschapen?
Welke mens kan leven zonder de dood te aanschouwen? Wie kan zijn ziel ontrukken aan de macht van de hades?
Waar zijn toch Uw aloude ontfermingen, Heer, die Gij aan David had gezworen in Uw waarheid?
Gedenk, Heer, de smaad die zovele volkeren Uw dienaren hebben aangedaan, die ik in mijn boezem verkrop.
Waarmee Uw vijanden ons hebben bespot, o Heer; waarmee zij bespot hebben het losgeld van Uw gezalfde.
Gezegend zij de Heer in eeuwigheid. Zo zij het Amen.
Psalm 89
Heer, Gij zijt onze toevlucht van geslacht tot geslacht.
Eer de bergen ontstonden, of aarde en wereld werden gevormd, bestaat Gij, God, van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Keer de mens niet af in vernedering, Gij hebt immers gezegd: ’’Bekeert u, kinderen der mensen”.
Want duizend jaar, Heer, zijn in Uw ogen gelijk aan de dag van gisteren, die voorbij is.
Als een nachtwake, zo gering worden die jaren geschat.
’s Morgens verwelkt hij als gras, hij bloeit ’s morgens en verwelkt; ’s avonds valt hij af, en verdort.
Want wij bezwijken onder Uw toom, wij zijn geheel ontsteld door Uw gramschap.
Gij hebt U onze boosheid voor ogen gesteld; onze levenswijze staat in het licht van Uw aanschijn.
Daarom gaan al onze dagen te gronde; wij bezwijken onder Uw toorn.
Onze jaren zijn vluchtig als spinrag: de dagen van ons leven zijn zeventig jaren.
Bij de sterken duren zij tachtig jaar, maar het meeste ervan is moeite en leed.
Want dan komt zwakheid over ons; dan worden wij gekweld.
Wie kent de macht van Uw toorn? Wie weet in vreze voor U, Uw gramschap te meten?
Maak mij Uw rechterhand bekend; onderricht onze harten in wijsheid.
Keer U om, Heer. Hoelang nog? Wees een Trooster voor Uw dienaren.
Heer, vervul ons ’s morgens met Uw barmhartigheid; dan zullen wij juichen en ons verheugen.
Geef dat wij ons mogen verheugen over al onze dagen.
Ook over de dagen dat Gij ons vernederd hebt: over de jaren, waarin wij rampen zagen.
Zie toch neer op Uw dienaren, op Uw werk, en leid Uw kinderen.
Moge de luister van de Heer onze God over ons stralen. Maak voor ons recht het werk van onze handen; ja, maak recht het werk van onze handen.
Psalm 90
Wie onder de schutse des Allerhoogsten verblijft, en onder de bescherming woont van de God des hemels.
Hij mag zeggen tot de Heer: Gij zijt mijn Beschermer en mijn Toevlucht; Gij zijt mijn God, op Wie ik vertrouw.
Want Hij zal u losrukken uit de strik der jagers: uit de woorden waarin gij verward zijt.
Met Zijn wieken zal Hij u overschaduwen, onder Zijn vleugels moogt gij vertrouwen: Want met een schild omringt u Zijn waarheid.
Heb geen angst voor de schrik van de nacht, noch voor de pijl die vliegt overdag.
Vrees niet voor wat rondgaat in het duister, noch voor het ongeluk van de duivel van de middag.
Al vallen er duizend aan uw zijde, ja tienduizend aan uw rechterhand, tot u zal het onheil niet naderen.
Met uw eigen ogen zult gij het zien, en de vergelding der zondaars aanschouwen.
Want Gij, Heer, zijt mijn vertrouwen. De Allerhoogste hebt gij als uw Toevlucht.
Geen kwaad kan tot u doordringen; geen plaag kan uw woonplaats naderen.
Want Hij heeft Zijn Engelen over u bevolen, om u te bewaken op al uw wegen.
Op handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet zou stoten aan een steen.
Op adder en koningslang zult gij treden; leeuw en draak zult gij vertrappen.
Omdat hij op Mij vertrouwt, zal Ik hem bevrijden; Ik zal hem beschermen, want hij kent Mijn naam.
Als hij tot Mij roept, zal Ik hem verhoren: Ik zal bij hem zijn in nood; Ik zal hem eruit bevrijden en hem verheerlijken.
Ik zal hem lengte van dagen schenken, en Ik zal hem Mijn heil doen zien.
Kathisme 13: 91 t/m 100
Psalm 91
Het is goed de Heer te belijden, en psalmen te zingen voor Uw naam, Allerhoogste.
Om ’s morgens Uw barmhartigheid te verkondigen, en Uw waarheid in de nacht.
Op het tiensnarig psalter, met zang en op de harp.
Heer, Gij schenkt mij vreugde door Uw daden: ik juich over de werken Uwer handen.
Hoe groot zijn Uw werken, o Heer: onpeilbaar diep zijn Uw gedachten.
Een man zonder verstand beseft dit niet; een dwaas ziet het niet in.
Al zijn de zondaars opgeschoten als gras, en bloeien allen die ongerechtigheid doen.
Zij zullen vernietigd worden tot in de eeuwen der eeuwen; maar Gij, Allerhoogste, zijt Heer in eeuwigheid.
Want zie; Uw vijanden, Heer, zie: Uw vijanden vergaan; verstrooid worden allen die boosheid bedrijven.
Maar mijn hoorn verheft zich als die van een eenhoorn; mijn ouderdom wordt met olie gezalfd.
Mijn oog ziet neer op mijn vijanden, mijn oor verneemt het lot der boosdoeners die tegen mij zijn opgestaan.
De gerechte zal bloeien als een palmboom; als een ceder van de Libanon zal hij uitgroeien.
Zij worden geplant in het Huis des Heren, en zullen bloeien in de voorhoven van onze God.
Tot in hoge ouderdom zullen zij toenemen, in goede gezondheid.
Om te verkondigen dat de Heer, onze God, oprecht is, en dat in Hem geen onrecht woont.
Psalm 92
De Heer is koning, met luister getooid: de Heer heeft Zich bekleed met macht en Zich omgord.
Want Hij heeft heel de wereld gegrondvest: zij staat onwankelbaar.
Vanaf het begin staat Uw troon gevestigd: Gij zijt van alle eeuwigheid.
Stromen verhieven, Heer, stromen verhieven hun stem; stromen zweepten hun golven op met geweldig gedonder van water.
Wonderbaar zijn de hoge golven der zee; wonderbaar is de Heer in de hoge.
Uw getuigenissen zijn uiterst geloofwaardig: Uw Huis, Heer, past heiliging tot in lengte van dagen.
Psalm 93
Een wrekende God is de Heer: de God Die straft heeft gewaarschuwd.
Verhef U, Gij Die de aarde oordeelt; geef vergelding aan de hoogmoedigen.
Hoelang nog zullen de zondaars, Heer, hoelang nog zullen de zondaars zich beroemen?
Hoelang nog zullen zij schreeuwen en ongerechtigheid roepen, en grootspreken allen die onrecht bedrijven?
Heer, zij hebben Uw volk vernederd, Uw erfdeel hebben zij mishandeld.
Weduwe en wees hebben zij gedood, de bekeerlingen hebben zij vermoord.
Terwijl zij zeiden: De Heer ziet het niet, de God van Jakob merkt het niet op.
Begrijpt toch, onwetenden onder het volk; gij dwazen, wordt eens verstandig.
Zou Hij Die het oor plant niet kunnen horen? Zou Hij Die het oog vormt niet kunnen zien?
Zou Hij Die de heidenen tuchtigt niet straffen? Is Hij het niet Die de mens kennis schenkt?
De Heer kent de gedachten der mensen: Hij weet dat ze ijdel zijn.
Zalig de man die Gij onderricht, Heer; die Gij onderwijst door Uw Wet.
Zodat hij geduldig blijft in kwade dagen, totdat een kuil is gegraven voor de zondaar.
De Heer zal immers Zijn volk niet verstoten, Hij zal Zijn erfdeel nooit verlaten.
Totdat gerechtigheid zal worden tot oordeel, om bezit te zijn voor allen die oprecht zijn van hart.
Wie zal voor mij opstaan tegen de boosdoeners? Of wie zal mij bijstaan tegen hen die onrecht bedrijven?
Als de Heer mij niet had geholpen, dan was mijn ziel al lang in de hades gedaald.
Als ik moest zeggen: ’’Mijn voet wordt geschokt”, dan kwam Uw barmhartigheid, Heer, mij te hulp.
Ja, Heer, evenveel als de droefheid die ik droeg in mijn hart, hebben Uw vertroostingen mijn ziel met liefde omringd.
De troon van onrecht kan niet tegelijk bestaan met U, Die lasten oplegt als geboden.
Zij jagen op de ziel van de gerechte, zij veroordelen onschuldig bloed.
Maar de Heer is mij een Toevlucht geworden: mijn God is de steun van mijn hoop.
De Heer zal hun hun onrecht vergelden: Hij zal hen om hun boosheid verdelgen, de Heer onze God.
Psalm 94
Komt, laat ons jubelen voor de Heer, laat ons juichen voor God, onze Heiland.
Laat ons voor Zijn aanschijn treden met belijdenis, en met psalmen juichen voor Hem.
Want God is een machtig Heer, een grote Koning over heel de aarde.
In Zijn hand zijn de einden der aarde, en de toppen der bergen behoren Hem toe.
Van Hem is de zee, Hijzelf heeft die gemaakt; het droge land hebben Zijn handen geschapen.
Komt, laat ons aanbidden en voor Hem nedervallen; laat ons schreien voor de Heer, onze Schepper.
Want Hij is onze God, en wij zijn het volk van Zijn weide, de kudde van Zijn hand.
Heden, als gij Zijn stem verneemt, verhardt dan niet uw harten, zoals in de verbittering, ten dage der beproeving in de woestijn.
Daar stelden uw vaderen Mij op de proef: zij beproefden Mij, en toch hadden zij Mijn werken aanschouwd.
Veertig jaar heb Ik dit geslacht verzorgd, en moest zeggen: ’’Altijd dwalen zij in hun hart, zonder Mijn wegen te kennen”.
Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: zij zullen niet ingaan in Mijn rust.
Psalm 95
Zing een nieuw lied voor de Heer; zing tot de Heer, gehele aarde.
Zingt voor de Heer en zegent Zijn Naam; verkondigt dag aan dag Zijn heil.
Verkondigt onder de heidenen Zijn heerlijkheid; onder alle volkeren Zijn wonderdaden.
Want groot is de Heer, en nooit volprezen; ontzagwekkend is Hij boven alle goden.
Want alle goden der heidenen zijn demonen; maar het is de Heer Die de hemelen heeft gemaakt.
Belijdenis en schoonheid zijn voor Zijn aangezicht; heiligheid en pracht in Zijn Heiligdom.
Brengt den Heer, geslachten der volkeren, brengt den Heer glorie en eer.
Brengt den Heer heerlijkheid voor Zijn naam; neemt offers, en treedt Zijn voorhoven binnen.
Valt neder voor de Heer in Zijn heilig voorhof; dat heel de aarde siddere voor Zijn aangezicht.
Zegt tot de heidenen: De Heer is koning, want Hij heeft de wereld gegrondvest.
Daarom zal zij niet wankelen; Hij oordeelt de volkeren in oprechtheid.
De hemelen verheugen zich, de aarde juicht; de zee beweegt zich, met heel haar volheid.
De velden verblijden zich, met al wat zich daarop bevindt.
Dan zal al het geboomte van het woud juichen, voor het aangezicht des Heren.
Want Hij komt; ja, Hij komt, om de aarde te oordelen.
Hij zal de wereld oordelen met gerechtigheid, en de volkeren in Zijn waarachtigheid.
Psalm 96
De Heer is koning, de aarde juicht; de talloze eilanden verheugen zich.
Wolken en duisternis omringen Hem; gerechtigheid en oordeel vormen de grondslag van Zijn troon.
Vuur gaat uit voor Zijn aangezicht: het verbrandt rondom Zijn vijanden.
Zijn bliksems lichten over de wereld; de aarde ziet het, en beeft.
De bergen smelten als was voor het aangezicht des Heren; voor het aanschijn des Heren smelt heel de aarde.
De hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid: alle volkeren aanschouwen Zijn heerlijkheid.
Beschaamd staan allen die gesneden beelden aanbidden, die zich beroemen op hun idolen.
Aanbidt Hem, al Zijn Engelen.
Sion hoort het, en is verheugd; de dochters van Juda juichen om Uw oordelen, Heer.
Want Gij, Heer, zijt de Allerhoogste over heel de aarde, ten zeerste verheven boven alle goden.
Gij, die de Heer liefhebt, haat het kwaad.
De Heer bewaart de ziel van Zijn gewijden: Hij verlost hen uit de handen der zondaars.
Een licht gaat op voor de gerechten; vreugde voor de oprechten van hart.
Rechtvaardigen, verheugt u in de Heer, en belijdt de gedachtenis aan Zijn heiligheid.
Psalm 97
Zingt den Heer een nieuw lied, want de Heer heeft wonderen gedaan.
Zijn rechterhand heeft redding gebracht, Zijn arm, die heilig is.
De Heer heeft Zijn heil doen kennen; ten aanschouwen der volkeren openbaart Hij Zijn gerechtigheid.
Hij gedenkt Zijn barmhartigheid voor Jakob, en Zijn waarheid voor het Huis Israël.
Alle einden der aarde aanschouwen het heil van onze God.
Jubel voor God, gehele aarde: zing en juich, en zing de psalm.
Zingt psalmen voor de Heer bij de harp; bij de harp en het psalter.
Blaast de bazuinen, doet de hoornen schallen; juicht voor het aanschijn van de Koning, de Heer.
Dat de zee bewogen worde en haar volheid, de wereld met allen die er wonen.
Stromen, klapt te zamen in de handen, laat de bergen juichen voor het aangezicht des Heren, want Hij komt, ja Hij komt om de aarde te oordelen.
Hij zal de wereld oordelen met rechtvaardigheid en de volkeren in oprechtheid.
Psalm 98
De Heer regeert, de volkeren beven; Hij zetelt op de Cherubim, de aarde siddert.
Groot is de Heer in Sion, Hij is verheven boven alle volkeren.
Dat zij Uw grote naam belijden, want hij is ontzagwekkend en heilig.
De eer van de koning heeft gerechtigheid lief, gij handhaaft het recht: gij velt rechtvaardig oordeel in Jakob.
Verheft de Heer onze God; valt neer voor de steun Zijner voeten, want Hij is heilig.
Moses en Aaron zijn onder Zijn priesters; Samuël is onder hen die Zijn naam aanroepen.
Zij riepen tot de Heer en Hij verhoorde hen; Hij sprak tot hen in een wolkkolom.
Want zij onderhielden Zijn Getuigenissen, de voorschriften die Hij hun geleerd had.
Heer onze God, Gij hebt hen verhoord.
God, Gij waart hun vergevingsgezind, maar al hun overtredingen hebt Gij gestraft.
Verheft de Heer onze God, en aanbidt op Zijn heilige berg: want heilig is de Heer onze God.
Psalm 99
Juich voor de Heer, gehele aarde, dien de Heer met vreugde.
Komt voor Zijn aanschijn met gejubel, weet dat de Heer werkelijk onze God is.
Hij heeft ons gemaakt, niet wijzelf: wij zijn Zijn volk, de schapen van Zijn weide.
Gaat Zijn poorten binnen met belijdenis, Zijn voorhoven met hymnen.
Belijdt Hem; zingt de lofzang voor Zijn naam.
Want de Heer is goed, Zijn barmhartigheid is voor eeuwig; en van geslacht tot geslacht duurt Zijn waarheid.
Psalm 100
Barmhartigheid en recht wil ik voor U zingen, Heer; ik wil psalmzingen en wijs zijn op een vlekkeloze weg.
Wanneer zult Gij tot mij komen? Ik heb gewandeld in de onschuld van mijn hart in het midden van mijn huis.
Geen slechte daden duld ik voor mijn ogen: die overtredingen begaan heb ik steeds gehaat.
Geen bedorven hart hangt mij aan: die van mij afwijkt naar het kwaad wil ik niet kennen.
Wie heimelijk zijn naaste belastert, die heb ik uitgedreven.
Wie trots zijn van oog en onverzadiglijk van hart, met hen houd ik geen maaltijd.
Mijn ogen zijn op de getrouwen van het land; ik doe hen bij mij wonen.
Wie wandelt op de vlekkeloze weg, die mag mijn dienst verrichten.
In het midden van mijn huis mag niemand wonen die hoogmoed bedrijft; wie onrecht spreekt, geldt niet als recht in mijn ogen.
Reeds ’s morgens heb ik alle zondaars van het land gedood, om uit de stad des Heren allen die onrecht doen te te verdelgen.
Kathisme 14: 101 t/m 104
Psalm 101
Heer, verhoor mijn gebed, laat mijn roepen tot U komen; wend Uw aangezicht niet van mij af.
Neig Uw oor naar mij toe op de dag van mijn verdrukking; verhoor mij spoedig op de dag dat ik U aanroep.
Want mijn dagen verdwijnen als rook, mijn beenderen zijn dor als brandhout.
Ik word afgemaaid als gras; mijn hart is verdroogd, want ik heb zelfs vergeten mijn brood te eten.
Door het geluid van mijn klagen kleeft mijn gebeente aan mijn vlees.
Ik ben gelijk aan een pelikaan in de woestijn, ik ben geworden als een angstige nachtuil op het erf.
Ik kan niet slapen: ik ben eenzaam als een mus zonder haar jongen verjaagd naar het dak.
Heel de dag word ik gehoond door mijn vijanden; mijn vleiers zweren nu samen tegen mij.
Want ik eet as als brood en meng mijn drank met tranen, voor het aangezicht van Uw gramschap en Uw toorn.
Gij immers hebt mij opgeheven, en toen neergeworpen.
Mijn dagen zijn vluchtig als een schaduw; ik ben verwelkt als gras.
Maar Gij, Heer, blijft in eeuwigheid; Uw gedachtenis duurt van geslacht tot geslacht.
Heer, sta op, om U over Sion te ontfermen.
Het is tijd om voor haar barmhartig te zijn: het uur is gekomen.
Want haar stenen zijn Uw dienaren lief, zij hebben medelijden met haar puin.
De heidenen zullen Uw naam vrezen, Heer; alle koningen der aarde zijn bevreesd voor Uw heerlijkheid.
Want de Heer zal Sion herbouwen: Hij zal verschijnen in heerlijkheid.
Hij heeft neergezien op het gebed der vernederden, Hij heeft hun smeken niet versmaad.
Schrijf dit op voor het volgend geslacht: ook het volk dat nog niet geboren is, zal de Heer loven.
Want Hij ziet neer uit Zijn verheven Heiligdom; de Heer ziet uit de hemel neer op de aarde.
Om het zuchten der gevangenen te horen, om de kinderen der vermoorden te bevrijden.
Opdat zij in Sion de naam des Heren verkondigen, en Zijn lof in Jerusalem.
Wanneer de volkeren samenstromen met hun koningen, om de Heer te dienen.
Hij sprak tot Hem, op de weg van zijn kracht: Verkondig mij de korte duur van mijn dagen.
Roep mij niet terug op de helft van mijn dagen; Uw jaren duren van geslacht tot geslacht.
In den beginne, Heer, hebt Gij de aarde gegrondvest; de hemelen zijn het werk van Uw handen.
Zij zullen vergaan, Gij echter blijft: alles verslijt als een gewaad.
Gij rolt ze op als een mantel, en verwisselt ze.
Maar Gij blijft dezelfde: Uw jaren nemen geen einde.
Laat de kinderen van Uw dienaren bij U wonen, en hun zaad gevestigd zijn in eeuwigheid.
Psalm 102
Zegen, mijn ziel, de Heer; al wat in mij is, zegen Zijn heilige naam.
Zegen, mijn ziel, de Heer; vergeet toch al Zijn vergeldingen niet.
Hij vergeeft al uw zonden; Hij geneest al uw kwalen.
Hij redt uw leven van de dood; Hij kroont u met barmhartigheid en genade.
Uw verlangen vervult Hij met goederen; als van een adelaar vernieuwt Hij uw jeugd.
Het is de Heer die barmhartigheid doet, en recht verschaft aan allen die onrecht lijden.
Hij heeft Zijn wegen aan Moses doen kennen, Zijn wilsbeschikkingen aan de kinderen van Israël.
Vol ontferming en barmhartig is de Heer: grootmoedig en vol erbarmen.
Niet tot het einde is Hij vertoornd, noch is Hij voor eeuwig wraakzuchtig.
Niet volgens onze ongerechtigheid heeft Hij met ons gedaan; Hij heeft ons niet naar de maat van onze zonden vergolden.
Want zo hoog als de hemel staat boven de aarde, maakt de Heer Zijn barmhartigheid sterk over hen die Hem vrezen.
Zo ver als het Oosten is van het Westen, zo ver heeft Hij onze ongerechtigheid van ons verwijderd.
Zoals een vader medelijden heeft met zijn kinderen, zo ontfermt de Heer Zich over hen die Hem vrezen.
Want Hij weet hoe wij gemaakt zijn: Hij herinnert Zich dat wij stof zijn.
De mens, zijn dagen zijn als gras; als een veldbloem is zijn bloei.
Want wind waait erover, en hij is er niet meer, zelfs zijn plaats is niet meer te vinden.
Maar de barmhartigheid des Heren is van eeuwigheid, en duurt tot in eeuwigheid over wie Hem vrezen.
Zijn gerechtigheid blijft over het nageslacht van hun kinderen, die Zijn Geboden onderhouden.
Die Zijn Verbond indachtig zijn, om dat ten uitvoer te brengen.
De Heer heeft Zijn troon in de hemel bevestigd; Zijn koningsmacht heerst over alles.
Zegent de Heer, gij al Zijn Engelen.
Machtige krachten die Zijn Woord volbrengt, bij het horen van het geluid van Zijn woorden.
Zegent de Heer, gij al Zijn Krachten, Zijn Liturgen, die Zijn wil ten uitvoer brengt.
Zegent de Heer, gij al Zijn werken, op iedere plaats van Zijn heerschappij.
Mijn ziel, zegen de Heer.
Op iedere plaats van Zijn heerschappij zegen, mijn ziel, de Heer.
Psalm 103
Zegen, mijn ziel, de Heer; Heer mijn God, Gij zijt onnoemlijk groot. Gij bekleedt U met luister en pracht, Gij omhult u met licht als een mantel.
Gij spant de hemel uit als een tent, Gij dekt zijn bovenzalen met water.
Gij gebruikt wolken als voertuig; Gij wandelt op de wieken der wind.
Gij maakt stormen tot Uw Engelen, vuurvlammen tot Uw Dienaren.
Gij vestigt de aarde op haar grondslag, zodat zij niet wankelt in eeuwigheid.
De zee omhulde haar als een mantel, de wateren stonden tot boven de bergen.
Maar op Uw woord vloden zij heen, sidderend voor de stem van Uw donder.
Bergen rijzen, vlakten dalen, op de plaats die Gij hun hebt vastgesteld.
Gij hebt het water met grenzen omringd, opdat het niet opnieuw de aarde zal overdekken.
Gij doet bronnen ontspringen in de dalen: midden tussen de bergen stroomt water.
Om alle dieren des velds te drenken; de woudezels wachten erop voor hun dorst.
Daarboven nestelen de vogelen des hemels; temidden der rotsen doen zij hun stem weerklinken.
Vanuit Zijn bovenzalen drenkt Hij de bergen; met de vrucht van Uw werken wordt de aarde verzadigd.
Gij doet gras ontspruiten voor het vee, jong groen, ten dienste der mensen.
Om brood voort te brengen uit de aarde, en wijn, die het hart des mensen verheugt.
Om met olie zijn gelaat te doen stralen, en ’s mensen hart te sterken met brood.
Ook de bomen in de vlakten brengen hem voedsel.
Maar in de ceders van de Libanon die Hij geplant heeft, nestelen vogels: de reiger maakt er zijn nest.
De hoge bergen zijn voor de herten, en de rots is een toevlucht der hazen.
Gij hebt de maan geschapen voor de verschillende tijden; de zon weet wanneer hij onder moet gaan.
Dan is het duister, en wordt het nacht: dan komen allerlei dieren uit de struiken tevoorschijn.
Welpen roepen om prooi: zij vragen hun voedsel aan God.
Daarna gaat de zon op, en zij kruipen bijeen, om te rusten in hun holen.
Dan gaat de mens uit naar zijn werk, naar al wat hij doet tot de avond.
Hoe groot zijn Uw werken, o Heer, Gij hebt alles met wijsheid gemaakt.
Uw scheppingskracht vervult de aarde: daar is ook de zee, groot en uitgestrekt.
Daar wemelen ontelbare wezens: kleine dieren, en grote.
Daar varen schepen, maar ook zeemonsters, die Gij gemaakt hebt om er te spelen.
Allen verwachten van U, dat Gij hun voedsel geeft te rechter tijd.
Gij geeft het hun, en zij zamelen in; Gij opent Uw hand, en allen worden met het goede verzadigd.
Maar als Gij Uw aangezicht afwendt, dan worden zij verbijsterd.
Gij neemt hun adem weg, en zij bezwijken: zij keren terug tot hun stof.
Gij zendt Uw Geest uit, en zij worden herschapen: Gij maakt nieuw het aanschijn der aarde.
Den Heer zij roem in eeuwigheid; dat de Heer Zich verheuge over Zijn werken.
Hij ziet neer op aarde, en doet haar beven; Hij raakt de bergen aan, en zij gaan op in rook.
Ik wil den Heer zingen in heel mijn leven: psalmzingen voor mijn God, zolang ik besta.
Moge mijn overweging Hem aangenaam zijn, ikzelf ben verblijd in de Heer.
Dat de zondaars van de aarde verdwijnen, zodat de goddelozen niet meer bestaan.
Mijn ziel, zegen de Heer.
De zon weet wanneer hij onder moet gaat, dan is het duister en wordt het nacht; hoe groot zijn Uw werken, o Heer: Gij hebt alles met wijsheid gemaakt.
Psalm 104
Belijdt de Heer en roept Zijn naam in, verkondigt Zijn werken onder de volkeren.
Zingt voor Hem en zegt de psalm, verhaalt al Zijn wonderbare daden.
Huldigt Zijn heilige naam; verheugd zij het hart van wie de Heer zoeken.
Zoekt de Heer, en ge zult sterk staan; I zoekt steeds Zijn aangezicht.
Gedenkt de grote werken die Hij gedaan heeft: Zijn tekenen en de oordelen van Zijn mond.
Gij, zaad van Abraham, Zijn dienaren; zonen van Jakob, Zijn uitverkorenen.
Hij is de Heer onze God: over heel de wereld gaan Zijn oordelen.
In alle eeuwen was Hij Zijn Verbond indachtig: het woord dat Hij deed uitgaan voor duizend geslachten.
Het Verbond, dat Hij gesloten heeft met Abraham; Zijn eed, die Hij zwoer aan Isaäc.
Dat Hij voor Jakob had opgericht tot Wet, voor Israël als een eeuwig Verbond.
Zeggend: Ik zal u het land Kanaän geven, als uitgemeten land, u ten erfdeel.
Toen zij nog gering in aantal waren, zeer weinigen en vreemdelingen in dit land.
Zodat zij van volk tot volk trokken, van het ene rijk naar een ander gebied.
Duldde Hij niet dat enig mens hun onrecht deed; Hij bestrafte zelfs koningen om hunnentwil.
’’Raakt niet aan Mijn gezalfden; doet geen kwaad aan Mijn profeten.”
Toen Hij een hongersnood riep over het land, en alle steun van brood ontbrak.
Zond Hij een mens voor hen uit: Josef, die als slaaf was verkocht.
Zij hadden zijn voeten in boeien geslagen, zijn ziel moest het ijzer dulden.
Totdat de tijd kwam die hij voorzegd had: de uitspraak des Heren die hem keurde met vuur.
Toen zond de koning om hem te ontboeien, de vorst der volkeren maakte hem vrij.
Hij stelde hem aan tot heer over zijn huis, tot vorst over heel zijn bezit.
Om zijn vorsten te onderrichten zoals hij zelf was; om zijn priesters wijsheid te leren.
Toen kwam ook Israël naar Egypte; Jakob werd vreemdeling in het land van Cham.
Hij deed Zijn volk geweldig toenemen: Hij maakte hen talrijker dan de Egyptenaren.
Wier hart Hij veranderde, zodat zij Zijn volk gingen haten, en listen beraamden tegen Zijn dienaars.
Toen zond Hij Moses, Zijn dienaar, en Aaron, die Hij had uitverkoren.
In hen legde Hij het woord van Zijn tekenen, van Zijn vreeswekkende daden in het land van Cham.
Hij zond duisternis en maakte het donker, bitter waren Zijn woorden.
Want Hij veranderde hun water in bloed, en doodde hun vissen.
Hun land bracht kikvorsen voort, tot in de binnenvertrekken van hun vorsten.
Hij sprak, en er kwamen horzels en muskieten, in heel hun gebied.
Hij maakte hun regen tot hagel; brandend vuur viel neer op hun land.
Hij verwoestte hun wijnstokken en vijgebomen; Hij brak alle bomen in hun gebied.
Hij sprak, en er kwamen sprinkhanen, in ontelbare zwermen.
Zij vraten alle gewas in hun land, zij verslonden heel de oogst van hun akkers.
Tenslotte sloeg Hij al het eerstgeborene uit hun land, de eerstelingen van al hun gezwoeg.
Toen voerde Hij Zijn volk weg, beladen met zilver en goud; in al hun stammen was er geen zieke.
Egypte verheugde zich over hun uittocht, want zij waren bevangen door vrees.
Hij spande een wolk uit om hen te beschutten, en vuur om hen ’s nachts te verlichten.
Zij vroegen en er kwamen kwartels; Hij verzadigde hen met brood uit de hemel.
Hij spleet de rots en deed daaruit water stromen: rivieren vloeiden in de woestijn.
Want Hij was Zijn heilig woord indachtig, dat Hij had gegeven aan Abraham, Zijn dienaar.
Hij voerde Zijn volk uit met gejubel, Zijn uitverkorenen met blijdschap.
Hij gaf hun de landen der heidenen, de arbeid van volken als erfdeel.
Opdat zij Zijn Gerechtigheden zouden onderhouden, en zouden streven naar Zijn Wet.
Kathisme 15: 105 t/m 108
Psalm 105
Belijdt de Heer, want Hij is goed, want eeuwig duurt Zijn barmhartigheid.
Wie kan de machtige daden des Heren verhalen, wie kan Zijn lof ten volle doen horen?
Zalig wie het oordeel bewaren, wie gerechtigheid doen te allen tijde.
Gedenk ons, Heer, wees Uw volk welgezind; bezoek ons met Uw Verlossing.
Opdat wij het geluk van Uw uitverkorenen mogen zien, om ons te verheugen over de blijdschap van Uw volk, en lof te zingen met Uw erfdeel.
Wij hebben gezondigd, evenals onze vaderen; wij hebben slecht gehandeld en onrecht gedaan.
Onze vaderen in Egypte sloegen geen acht op Uw wonderen; zij gedachten niet de volheid van Uw erbarmen.
Zij tergden U, toen zij optrokken naar de Rode Zee.
Toch redde Hij hen, omwille van Zijn naam, om de macht van Zijn kracht te doen zien.
Hij dreigde de Rode Zee, en deze viel droog; Hij voerde hen door de zeediepte als door een woestijn.
Hij redde hen uit de hand van hen die hen haatten; Hij bevrijdde hen uit de macht van de vijand.
Het water overdekte hun vervolgers; niet één van hen bleef er over.
Toen geloofden zij wel aan Zijn woorden, en zongen een lofzang voor Hem.
Maar zij vergaten al spoedig Zijn werken, en wilden niet wachten op Zijn raad.
Zij ontbrandden in begeerte in de woestijn, zij beproefden God in het waterloos land.
Maar al gaf Hij hun wat zij verlangden, en schonk Hij verzadiging aan hun ziel.
Toch tergden zij Moses in de legerplaats, en Aaron, de geheiligde des Heren.
Toen scheurde de aarde open en verzwolg Dathan, en bedolf de groep van Abiron.
Vuur ontbrandde in hun bijeenkomst; vlammen verslonden de zondaars.
Zij maakten zelfs een kalf bij Horeb; zij aanbaden een gegoten beeld.
Ja, zij verruilden hun Glorie, voor een afbeelding van grasetend vee.
Zij vergaten God, die hen had gered, Die grote daden had verricht in Egypte.
Wonderbare daden in het land van Cham, vreeswekkende gerichten bij de Rode Zee.
Toen sprak Hij erover om hen te verdelgen, als niet Moses, Zijn uitverkorene, zich in de bres had gesteld voor Zijn aanschijn.
Om Hem af te wenden van Zijn woedende toorn, opdat Hij hen niet geheel en al zou verdelgen.
Zij minachtten het begerenswaardig Land, zij schonken geen geloof aan Zijn woord.
Zij morden in hun tenten, zij luisterden niet naar de stem van de Heer.
Toen hief Hij Zijn hand tegen hen op, om hen neer te vellen in de woestijn.
Om hun zaad te doen verdwijnen onder de heidenen, en hen te verstrooien over de landen.
Maar zij wijdden zich toe aan Beëlphegor, zij aten de offers der doden.
Zij tergden Hem door hun daden, totdat een slachting onder hen werd aangericht.
Toen stond Phineës op, en bracht verzoening, en de ramp nam een einde.
Dit werd hem tot gerechtigheid gerekend, van geslacht tot geslacht, in eeuwigheid.
Opnieuw tergden zij God bij het Water der Tegenspraak: daar ging het slecht met Moses, door hun schuld.
Want zij verbitterden zijn geest, zodat hij onbezonnenheid sprak.
Zij verdelgden de volken niet, zoals de Heer hun gezegd had.
Maar zij vermengden zich met de heidenen, en leerden hun werken.
Zij dienden zelfs hun afgodsbeelden, en dit werd hun ten struikelblok.
Zodat zij hun eigen zonen en dochters, offerden aan de demonen.
Ja, zij vergoten onschuldig bloed: het bloed van hun eigen kinderen.
Zij offerden die aan de afgoden van Kanaän: heel het land werd bezoedeld met bloed.
Het werd bevlekt door hun daden, en door hun overspelige plannen.
Toen ontstak de Heer in hevige toorn tegen Zijn volk: Hij kreeg een afkeer van Zijn erfdeel.
Daarom leverde Hij hen over in de hand van hun vijanden: zij werden overheerst door wie hen haatten.
Hun vijanden verdrukten hen: zij werden vernederd onder hun handen.
Vele malen bevrijdde Hij hen, maar zij verbitterden Hem door hun plannen, en werden vernederd in hun ongerechtigheden.
Dan zag de Heer neer op hun verdrukking, en luisterde naar hun smeking.
Hij gedacht Zijn Verbond: het berouwde Hem, volgens de overvloed van Zijn barmhartigheid.
Hij schonk hun erbarmen, ten aanschouwen van allen die hen gevangen hielden.
Red ons, Heer, onze God; breng ons bijeen uit de volkeren.
Opdat wij Uw heilige naam mogen belijden, ons mogen beroemen in Uw lof.
Gezegend zij de Heer, God van Israël, van eeuwigheid en tot in de eeuwen der eeuwen.
Dat heel het volk nu zegge: zo zij het. Amen.
Psalm 106
Belijdt de Heer, want Hij is goed, want eeuwig duurt Zijn barmhartigheid.
Getuigt dit, gij die bevrijd zijt door de Heer; die Hij bevrijd heeft uit de hand van uw vijand.
Want Hij heeft hen bijeengebracht uit alle streken: vanuit het oosten, het zuiden, het noorden en de zee.
Sommigen verdwaalden in de woestijn, in waterloos land, en vonden geen weg naar een bewoonde plaats.
Zij leden honger en dorst; hun ziel bezweek in hun binnenste.
Zij riepen tot de Heer in hun beproeving, en Hij verloste hen uit hun nood.
Hij leidde hen naar een goede weg, zodat zij aankwamen in een bewoonde streek.
Dat zij de Heer belijden om Zijn barmhartigheid, om Zijn wonderen voor de kinderen der mensen.
Want Hij heeft de smachtende ziel verzadigd, en de hongerige met goederen vervuld.
Anderen waren gezeten in het duister, in de schaduw des doods, ellendig, in boeien geslagen.
Want zij hadden Gods woorden bitter gemaakt, de raad des Allerhoogsten geminacht.
Toen werd hun hart door kwelling vernederd; zij werden zwak, en er was niemand die hielp.
Maar zij riepen tot de Heer in hun beproeving, en Hij verloste hen uit hun nood.
Hij voerde hen weg uit het duister van de schaduw des doods; Hij verbrak hun boeien.
Dat zij de Heer belijden om Zijn barmhartigheid, om Zijn wonderen voor de kinderen der mensen.
Hij heeft immers de bronzen poorten verbrijzeld, de ijzeren grendels gebroken.
Hij heeft hen opgeheven van de weg hunner boosheid, want om hun ongerechtigheden waren zij vernederd.
Hun ziel walgde van elke spijs, zij stonden reeds voor de poorten des doods.
Maar zij riepen tot de Heer in hun beproeving, en Hij verloste hen uit hun nood.
Hij zond Zijn woord uit om hen te genezen; Hij ontrukte hen aan hun ondergang.
Dat zij de Heer belijden om Zijn barmhartigheid, om Zijn wonderen voor de kinderen der mensen.
Dat zij Hem opdragen een offer van lof; dat zij met blijdschap Zijn werken bejubelen.
In schepen kozen weer anderen zee, zij deden hun werk op de grote wateren.
Zij zagen de werken des Heren: Zijn wonderdaden in de geweldige diepte.
Hij sprak, en een stormwind stak op: de golven werden opgezweept.
Zij vlogen omhoog naar de hemel, en vielen omlaag m de diepte: hun ziel kromp ineen van ellende.
Zij schudden en slingerden als waren zij dronken al hun bedrevenheid schoot tekort.
Toen riepen zij tot de Heer in hun beproeving en Hij ontrukte hen aan hun nood.
Want Hij gaf bevel aan de storm, en die werd tot kalmte; Hij deed de golven bedaren.
Hoe verheugden zij zich over die rust, terwijl Hij hen voerde naar de verlangde haven.
Dat zij de Heer belijden om Zijn barmhartigheid, om Zijn wonderen voor de kinderen der mensen.
Dat zij Hem verheffen in de bijeenkomst van het volk, Hem loven in de zitting der oudsten.
Ook maakte Hij stromen tot een woestijn, waterlopen tot dorstig land.
Vruchtbare grond tot een zoutmoeras, om de slechtheid van wie daar woonden.
Maar ook heeft Hij woestijn in plassen veranderd: in de dorre grond stroomt nu het water.
Daar deed Hij de hongerigen wonen; zij bouwden daar steden tot hun verblijf.
Zij zaaiden akkers en plantten wijngaarden; deze droegen rijkelijk vrucht.
Hij zegende hen, en zij vermenigvuldigden zich uitermate; ook hun vee maakte Hij talrijk.
Dan weer werd hun aantal gering, zij werden gekweld door verdrukking, ellende en smart.
Verachting kwam neer op hun vorsten: Hij deed hen verdwalen in ongebaande streken.
Maar de arme hielp Hij uit zijn gebrek: Hij maakte zijn gezin tot een kudde.
Mogen de oprechten dit zien en zich verheugen; moge alle ongerechtigheid de mond worden gestopt.
Wie is wijs om dit alles te houden? Wie wil de barmhartigheden des Heren verstaan?
Psalm 107
Mijn hart is bereid, o God, mijn hart is bereid: ik wil zingen en psalmodiëren in mijn glorie.
Ontwaak mijn lofzang, ontwaak psalter en harp: ik wil opstaan in de vroege morgen.
Ik wil U belijden onder de volkeren, Heer, en psalmzingen voor U onder de heidenen.
Want groot boven de hemelen is Uw barmhartigheid; tot aan de wolken reikt Uw waarheid.
Wees verheven boven de hemelen, God; over heel de aarde zij Uw heerlijkheid.
Opdat Uw geliefden bevrijd mogen worden: schenk redding door Uw rechterhand, en verhoor mij.
God heeft gesproken in Zijn Heiligdom: Ik zal Mij verheffen; Ik zal Sichem verdelen en het dal der tenten uitmeten.
Mij behoort Galaäd, en van Mij is Manasse; Efraïm is de steun van Mijn hoofd.
Juda is mijn koning, Moab is het bekken van mijn hoop.
Naar Idumea richt ik mijn schreden: vreemdelingen zullen mij onderdanig zijn.
Wie brengt mij in de versterkte stad? Wie leidt mij tot in Idumea?
God, hebt Gij ons dan verstoten? God, trekt Gij niet meer uit met onze legermacht?
Schenk ons hulp in onze nood, want ijdel is het heil der mensen.
In God zijn wij machtig, want Hijzelf vernietigt onze verdrukkers.
Psalm 108
God, blijf niet zwijgen bij mijn lofzang, want de mond van zondaar en bedrieger is wijd tegen mij geopend.
Zij spreken tegen mij met valse tong, zij omsingelen mij met hatelijke woorden, zij strijden tegen mij zonder reden.
In plaats van mij lief te hebben, leveren zij mij over; ik echter bid.
Zij vergelden mij kwaad voor goed, en antwoorden met haat op mijn liefde.
Stel een zondaar over hem aan, doe een aanklager staan aan zijn rechterhand.
Hij worde veroordeeld in het gericht; zijn gebed worde tot zonde.
Dat zijn dagen weinig zijn; zijn bisschopsambt kome aan een ander.
Zijn kinderen worden wezen, zijn vrouw weduwe.
Zwervers en bedelaars worden zijn zonen: verdreven vanuit hun woning.
Dat de woekeraar zijn hand legge op al zijn bezit, dat vreemden zijn arbeid roven.
Niemand zij er om hem te helpen, of om barmhartig te zijn voor zijn wezen.
Dat zijn kinderen ten onder gaan; dat in één geslacht zijn naam verdwijne.
De ongerechtigheid van zijn vaderen worde herinnerd voor de Heer, dat de zonde van zijn moeder onuitgewist blijve.
Laat dit den Heer altijd voor ogen staan, zodat zijn gedachtenis van de aarde verdwijnt.
Want hij dacht er niet aan om barmhartig te zijn.
Hij vervolgde armen en bedroefden, en wier hart gebroken was, bracht hij ter dood.
Hij hield van vervloeking: deze zal over hemzelf komen.
Hij wilde geen zegen: deze blijve verre van hem.
Hij trok vervloeking aan als een kleed: als water in zijn binnenste en als olie in zijn beenderen.
Laat die hem dan zijn als een mantel die hem geheel overdekt: als een gordel die hij altijd moet dragen.
Dit moge de Heer doen gebeuren aan hen die mij belasteren; aan wie kwaad spreken tegen mijn ziel.
Maar Gij, Heer, doe met mij volgens Uw naam want goedertieren is Uw barmhartigheid.
Bevrijd mij, want ik ben behoeftig en arm; mijn hart is beangst in mijn binnenste.
Ik verdwijn als een lengende schaduw; ik word weggevoerd als een sprinkhaanzwerm.
Mijn knieën zijn verzwakt door het vasten; mijn vlees is vervallen, door onthouding van olie.
Ik ben hun tot versmading geworden: zij zien mij hoofdschuddend aan.
Help mij, Heer, mijn God: red mij volgens Uw barmhartigheid.
Doe het weten dat dit alles Uw hand was: dat Gij, Heer, dit zelf hebt gedaan.
Al vloeken zij, Gij zult mij zegenen; beschaam hen die tegen mij opstaan, maar laat Uw dienaar zich verheugen.
Die mij belasteren, bekleed hen met schaamte: dat hun schande hen als met een mantel bedekke.
Ik wil de Heer belijden met luide stem; ik wil Hem loven in de grote menigte.
Want stond de arme terzijde, om mijn ziel te redden van mijn vervolgers.
Kathisme 16: 109 t/m 117
Psalm 109
De Heer zegt tot mijn Heer: zit neder aan Mijn rechterhand.
Opdat Ik uw vijanden make tot een steun onder uw voeten.
Een scepter van kracht zal de Heer u zenden vanuit Sion: heers, temidden van uw vijanden.
Bij U is heerschappij op de dag van uw kracht, in de stralende luister van uw heiligen.
Uit de schoot heb Ik U voortgebracht vóór de morgenster.
De Heer heeft gezworen, onveranderlijk: Gij zijt Priester in eeuwigheid, volgens de orde van Melchisedek.
De Heer is aan uw rechterhand; Hij verbrijzelt koningen op de dag van Zijn toorn.
Hij oordeelt de volkeren, maakt talrijk de gevallenen; de hoofden van velen verplettert Hij op de grond.
Uit een beek onderweg zal Hij drinken, en dan het hoofd verheffen.
Psalm 110
Ik wil U belijden, Heer, uit heel mijn hart; in de raad der gerechten, op hun bijeenkomst.
Groot zijn de werken des Heren, uitgelezen naar al Zijn welbehagen.
Belijdenis en luister is Zijn werk, Zijn gerechtigheid blijft in de eeuwen der eeuwen; Hij houdt ze in gedachtenis door Zijn wonderen.
Barmhartig en medelijdend is de Heer, Hij schenkt voedsel aan wie Hem vrezen; Zijn Verbond zal Hij eeuwig gedenken.
De kracht van Zijn werken verkondigt Hij aan Zijn volk, door hun het erfdeel der heidenen te schenken.
De werken Zijner handen zijn waarheid en recht; getrouw zijn al Zijn geboden.
Zij zijn opgericht tot in de eeuwen der eeuwen. om te doen naar waarheid en recht.
Hij heeft bevrijding gezonden aan Zijn volk, voor eeuwig Zijn Verbond gehouden: heilig en ontzagwekkend is Zijn naam.
Het begin van de wijsheid is de vreze des Heren; goed begrip hebben allen die er naar handelen.
Zijn lof moge blijven tot in de eeuwen der eeuwen.
Psalm 111
Gelukkig de mens die de Heer vreest, die Zijn geboden vurig liefheeft.
Zijn zaad zal machtig zijn op aarde, het geslacht der gerechten zal gezegend zijn.
Heerlijkheid en rijkdom zijn in zijn huis; zijn gerechtigheid blijft in de eeuwen der eeuwen.
In de duisternis is licht opgegaan voor de oprechten: de liefderijke Barmhartige en Rechtvaardige.
Goed is de mens, die zich ontfermt en te leen geeft.
Hij overweegt zijn woorden met oordeel, zodat hij niet wankelt in eeuwigheid.
In eeuwige gedachtenis staat de rechtvaardige; hij vreest niet als hij slechte tijding hoort.
Want zijn hart is bereid, en hij vertrouwt op de Heer.
Zijn hart is standvastig en zonder vrees, zelfs wanneer hij zijn vijanden aanschouwt.
Hij deelt uit en geeft aan de armen; zijn gerechtigheid blijft in de eeuwen der eeuwen.
Zijn hoorn wordt verheven in heerlijkheid; de zondaar ziet het tot zijn woede.
Hij knarst met de tanden, maar verdwijnt, want elk zondig verlangen vergaat.
Psalm 112
Gij, Zijn dienaren, looft de Heer, looft de naam des Heren.
De naam des Heren zij gezegend, van nu af tot in eeuwigheid.
Van zonsopgang tot zonsondergang zij de naam des Heren gezegend.
Hoog verheven boven alle volkeren is de Heer; boven alle hemelen is Zijn heerlijkheid.
Wie is als de Heer onze God? Hij woont in den hoge, maar ziet neer op het geringe van hemel en aarde.
Hij richt de arme op van de grond, Hij heft de behoeftige op uit het slijk.
Om hem te doen zetelen bij vorsten, bij de vorsten van zijn volk.
En de onvruchtbare doet Hij wonen in een huis, als blijde moeder van kinderen.
Psalm 113
Bij de uittocht van Israël uit Egypte, van het huis Jakob uit een vreemd volk.
Toen werd Judea Zijn heiligdom, Israël Zijn machtsgebied.
De zee zag het en vluchtte; de Jordaan week achterwaarts.
De bergen sprongen op als rammen; de heuvelen als lammeren uit de kudde.
Wat hebt gij, zee, dat gij wegvlucht; En gij, Jordaan, dat ge achterwaarts wijkt?
Bergen, waarom springt gij op als rammen, en gij, heuvelen, als lammeren uit de kudde?
Voor het aangezicht des Heren beefde de aarde; voor het aangezicht van de God van Jakob.
Hij veranderde de rots in poelen, de harde steen in waterbronnen.
Niet aan ons, Heer, niet aan ons, maar aan Uw naam geeft Gij heerlijkheid, om Uw barmhartigheid en Uw waarheid.
Opdat niet de heidenen zouden zeggen: waar is hun God?
Onze God is zowel in de hemel als op de aarde; zoals Hij het wilde, is alles gemaakt.
De afgoden der heidenen zijn zilver en goud: het werk van mensenhanden.
Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar kunnen niet zien.
Zij hebben oren, maar horen niets; zij hebben een neus, en ruiken niet.
Zij hebben handen maar voelen niets, zij hebben voeten maar kunnen niet lopen; er komt geen geluid uit hun keel.
Dat zij die ze maken aan hen gelijk worden, evenals allen die erop vertrouwen.
Maar het Huis van Israël vertrouwt op de Heer: Hij is hun Helper en Beschermer.
Het Huis van Aaron vertrouwt op de Heer: Hij is hun Helper en Beschermer.
De Godvrezenden vertrouwen op de Heer: Hij is hun Helper en Beschermer.
De Heer is ons indachtig geweest, om ons te zegenen.
Hij zegent het Huis van Israël, Hij zegent het Huis van Aaron.
De Heer zegent de Godvrezenden, zowel de kleinen als de groten.
Moge de Heer u nog meer schenken, zowel aan u als aan uw kinderen.
Moogt gij gezegend zijn door de Heer, de Schepper van hemel en aarde.
De hemel des hemels behoort aan de Heer, maar de aarde schenkt Hij aan de kinderen der mensen.
De doden kunnen U niet loven, Heer, zomin als allen die afdalen in de hades.
Maar wij, de levenden, wij zegenen de Heer, van nu af tot in eeuwigheid.
Psalm 114
Ik heb Hem lief, want de Heer verhoort de stem van mijn smeking.
Hij heeft Zijn oor naar mij geneigd: in al mijn dagen wil ik Hem aanroepen.
Stervensweeën omringen mij, aan helse gevaren was ik ten prooi; ik vond kwelling en smart.
Maar ik heb de naam des Heren aangeroepen: o Heer, bevrijd mijn ziel.
Barmhartig en rechtvaardig is de Heer; onze God is genadig.
De Heer behoedt wat zwak is; ik was vernederd, maar Hij heeft mij gered.
Keer terug, mijn ziel, tot uw rust, want de Heer heeft u welgedaan.
Hij heeft mijn ziel ontrukt aan de dood; mijn ogen van tranen, mijn voeten van struikelen.
Ik wil den Heer welgevallig zijn, in het land der levenden.
Psalm 115
Ik geloof, ook al heb ik gesproken, toen ik ten uiterste was vernederd.
In mijn verbijstering had ik gezegd: elke mens is een leugenaar.
Wat kan ik den Heer teruggeven, voor alles wat Hij mij geschonken heeft?
Ik zal de Kelk des Heils nemen, en de naam des Heren aanroepen.
Ik zal den Heer mijn geloften inlossen, ten aanschouwen van heel Zijn volk.
Kostbaar voor het aanschijn des Heren is het sterven van Zijn gewijden.
O Heer, ik ben immers Uw dienstknecht, de zoon van Uw dienstmaagd: Gij hebt mijn boeien verbroken.
U wil ik een lofoffer opdragen; ik wil de naam des Heren aanroepen.
Ik zal den Heer mijn geloften inlossen, ten aanschouwen van heel Zijn volk.
In de voorhoven van het Huis des Heren; in uw midden, Jerusalem.
Psalm 116
Looft de Heer, alle naties; bezingt Hem, alle volkeren.
Want Zijn barmhartigheid is machtig over ons; en de waarheid des Heren blijft in eeuwigheid.
Psalm 117
Belijdt de Heer, want Hij is goed; in eeuwigheid duurt Zijn erbarmen.
Zeg nu, Huis van Israël: Hij is goed; in eeuwigheid duurt Zijn erbarmen.
Zeg nu, Huis van Aaron: Hij is goed; in eeuwigheid duurt Zijn erbarmen.
Zegt nu, alle Godvrezenden: Hij is goed; in eeuwigheid duurt Zijn erbarmen.
In de verdrukking riep ik tot de Heer; Hij heeft mij verhoord en mij ruimte geschonken.
De Heer is mijn Helper, daarom heb ik geen angst voor wat een mens mij kan aandoen.
De Heer is mijn Helper, daarom zal ik op mijn vijanden neerzien.
Het is beter op de Heer te vertrouwen, dan te vertrouwen op mensen.
Het is beter op de Heer te hopen, dan te hopen op vorsten.
Alle volkeren omsingelden mij, maar in de naam des Heren heb ik hen afgeweerd.
Van alle kanten hielden zij mij ingesloten, maar in de naam des Heren heb ik hen afgeweerd.
Zij omzwermden mij als bijen op een raat, als vuur dat in dorre doornen ontbrandt; maar in de naam des Heren heb ik hen afgeweerd.
Zij duwden mij om mij te doen vallen, maar de Heer hield mij vast.
Mijn kracht en mijn lofzang is de Heer: Hij is mij tot heil geworden.
Een stem van gejuich en verlossing, in de tenten der rechtvaardigen.
De rechterhand des Heren heeft kracht gewerkt, de rechterhand des Heren heeft mij verheven.
De rechterhand des Heren heeft kracht gewerkt: ik zal niet sterven maar leven, en de werken des
Heren verkondigen.
Zwaar heeft de Heer mij gestraft, maar Hij heeft mij niet overgeleverd aan de dood.
Opent mij de poorten der gerechtigheid: ik wil erdoor binnentreden om de Heer te belijden.
Dit is de poort des Heren; slechts gerechten zullen er binnengaan.
Ik wil U belijden, omdat Gij mij verhoord hebt; Gij zijt mij tot heil geworden.
De steen die de bouwlieden hadden verworpen, deze is tot hoeksteen geworden.
Door de Heer is dit geschied; het is wonderbaar in onze ogen.
Dit is de dag dien de Heer gemaakt heeft; laten wij daarop juichen en ons verheugen.
Heer, red mij; Heer, geef toch geluk. .
Gezegend hij die komt in de naam des Heren; wij zegenen u vanuit het Huis des Heren.
God is Heer: Hij is ons verschenen.
Maakt een feest, bindt versiering vast tot aan de hoornen van het Altaar.
Gij zijt mijn God, U zal ik belijden; Gij zijt mijn God, U zal ik verheffen.
Ik wil U belijden, omdat Gij mij verhoord hebt: Gij zijt mij tot heil geworden.
Belijdt de Heer, want Hij is goed; in eeuwigheid duurt Zijn erbarmen.
Kathisme 17: 118
Psalm 118
- Zalig de onbevlekten op hun levensweg, die wandelen in de Wet des Heren.
Zalig die Zijn Getuigenissen overwegen, die Hem zoeken met geheel hun hart.
Want zij die ongerechtigheid doen, wandelen niet op Zijn Wegen.
Gij gebiedt immers Uw Geboden strikt te onderhouden.
Mogen mijn wegen gericht zijn op het onderhouden van Uw Gerechtigheden.
Dan zal ik niet beschaamd staan, als ik mijn ogen gericht houd op al Uw Geboden.
Ik wil U belijden in oprechtheid des harten, door de Oordelen Uwer gerechtigheid te leren.
Uw Gerechtigheden wil ik onderhouden: geef mij niet prijs tot aan het einde.
- Waardoor kan een jonge mens zijn weg recht maken? Door het onderhouden van Uw Woorden.
Ik zoek U met heel mijn hart; keer mij niet af van Uw Geboden.
In mijn hart heb ik Uw Woorden geborgen, om niet te zondigen tegen U.
Gij zijt gezegend, Heer, leer mij Uw Gerechtigheden.
Met mijn lippen heb ik alle Oordelen van Uw mond verkondigd.
Ik vind meer vreugde in de weg van Uw Getuigenissen, dan in de grootste rijkdom.
Ik wil nadenken over Uw Geboden, Uw Wegen beschouwen.
Ik houd mij bezig met Uw Gerechtigheden: Uw Woorden zal ik niet vergeten.
- Schenk vergelding aan Uw dienaar; maak mij levend om Uw Woorden te onderhouden.
Open mijn ogen, om de wonderen van Uw Wet te onderscheiden.
Ik ben een vreemdeling op aarde, verberg niet voor mij Uw Geboden.
Mijn ziel wordt onophoudelijk verteerd door het verlangen naar Uw Oordelen.
Gij straft de hoogmoedigen: vervloekt zijn wie afwijken van Uw Geboden.
Neem de smaad en verachting van mij weg, omdat ik Uw Getuigenissen gezocht heb.
Zelfs vorsten zaten neer om tegen mij te lasteren maar Uw dienaar overwoog Uw Gerechtigheden.
Uw Getuigenissen zijn immers mijn overweging in Uw Gerechtigheden vind ik mijn raad.
- Mijn ziel kleeft aan de grond, maak mij levend volgens Uw Woord.
Ik heb U mijn wegen bekend gemaakt, en Gij hebt leer mij Uw Gerechtigheden.
Doe mij de weg kennen van Uw Gerechtigheden om Uw wonderwerken te overwegen.
Mijn ziel is slaperig door onverschilligheid; bevestig mij in Uw Woorden.
Maak mij los van de weg der boosheid, maar ontferm U mijner door Uw Wet.
Ik heb de weg der waarheid gekozen; Uw Oordelen heb ik niet vergeten.
Heer, ik ben gehecht aan Uw Getuigenissen, laat mij niet beschaamd staan.
Ik ga voort op de weg van Uw Geboden, omdat Gij mijn hart hebt wijd gemaakt.
- Heer, leer mij de weg Uwer Gerechtigheden, opdat ik ze altijd mag zoeken.
Geef mij inzicht om Uw Wet te doorgronden, en te onderhouden uit heel mijn hart.
Leid mij op het pad van Uw Geboden, want dat is mijn verlangen.
Neig mijn hart naar Uw Getuigenissen, maar niet tot hebzucht.
Keer mijn ogen af, om geen ijdelheid te zien; maak mij levend op Uw Weg.
Doe aan Uw dienaar Uw Woord gestand, dat leidt tot vreze voor U.
Neem weg mijn beschaming, waarvoor ik vrees, want Uw Oordelen zijn goed.
Zie, ik verlang Uw Geboden; maak mij levend in Uw rechtvaardigheid.
- Heer, doe Uw barmhartigheid over mij komen; Uw heil, volgens Uw Woord.
Dan heb ik een wederwoord voor die mij honen, omdat ik vertrouw op Uw Woorden.
Neem het woord der waarheid toch nooit weg uit mijn mond, want ik vertrouw op Uw Oordelen.
Dan zal ik altijd Uw Wet onderhouden, voor eeuwig en in de eeuwen der eeuwen.
Ik mag wandelen in vrije ruimte, omdat ik Uw Geboden heb gezocht.
Ik sprak over Uw Getuigenissen voor het aanschijn van koningen, zonder mij erover te schamen.
Ik denk steeds na over Uw Geboden, die ik zo zeer liefheb.
Ik hef mijn handen op naar Uw Geboden, die ik liefheb, en overweeg Uw Gerechtigheden.
- Gedenk Uw Woord tot Uw dienaar, waardoor Gij mij deed vertrouwen.
Dit is mijn troost in mijn vernedering, want Uw Godsspraak maakt mij levend.
Hoogmoedigen hebben de grootste boosheid bedreven, maar ik ben niet afgeweken van Uw Wet.
Heer, ik bracht mij Uw eeuwige Oordelen te binnen, zodat ik getroost werd.
Ik ben door moedeloosheid bevangen, om de zondaars, die Uw Wet hebben verraden.
Uw Gerechtigheden werden mij tot zang in het oord van mijn ballingschap.
Heer, in de nacht heb ik mij Uw Naam herinnerd; daarom heb ik Uw Wet onderhouden.
Dit is mij gebeurd, omdat ik Uw Gerechtigheden heb gezocht.
- Gij zijt mijn aandeel, Heer, Ik verlang naar Uw Wet.
Ik smeek voor Uw aangezicht uit heel mijn hart; ontferm U mijner, volgens Uw Godsspraak.
Ik heb Uw wegen overdacht, mijn voeten gekeerd tot Uw Getuigenissen.
Ik ben bereid, om zonder angst Uw Geboden te onderhouden.
AI ben ik met touwen door zondaars geboeid, toch heb ik Uw Wet niet vergeten.
Te middernacht sta ik op om U te belijden wegens de Oordelen van Uw rechtvaardigheid.
Ik ben metgezel van allen die U vrezen, en die Uw Geboden onderhouden.
Heer, de aarde is vol van Uw barmhartigheid; leer mij Uw Gerechtigheden.
- Doe goed met Uw dienaar, Heer, volgens Uw Woord.
Leer mij goedheid, tucht en kennis, want ik geloof in Uw Geboden.
Voordat ik vernederd werd had ik gezondigd, maar nu onderhoud ik Uw Godsspraak.
Gij zijt goed, Heer; in Uw goedheid leer mij Uw Gerechtigheden.
Het onrecht der hoogmoedigen tegen mij neemt steeds toe, maar ik zoek uit heel mijn hart Uw Geboden.
Hun hart is zuur als gestremde melk, maar ik overweeg Uw Wet.
Het is goed voor mij dat Gij mij vernederd hebt, opdat ik Uw Gerechtigheden zou leren.
De Wet van Uw mond is goed voor mij, beter dan duizenden in goud of zilver.
- Uw handen hebben mij gemaakt en gevormd; geer mij inzicht om Uw Geboden te Ieren.
Wie U vrezen zien mij en verheugen zich, omdat ik vertrouw op Uw Woorden.
Ik weet, Heer, dat Uw Oordelen rechtvaardig zijn; dat Gij mij naar Uw waarheid hebt vernederd.
Laat Uw barmhartigheid mij toch troosten, volgens Uw Godsspraak tot Uw dienaar.
Laat Uw ontfermingen tot mij komen, zodat ik leef, want Uw Wet is mijn overweging.
Dat de trotsen beschaamd worden omdat zij onrechtvaardig boosheid tegen mij bedrijven, terwijl ik Uw Geboden overdenk.
Wie U vrezen mogen zich tot mij keren, zij die Uw Getuigenissen kennen.
Moge mijn hart onbevlekt zijn in Uw Gerechtigheden, opdat ik niet te schande worde.
- Mijn ziel smacht naar Uw verlossing, ik hoop op Uw Woorden.
Mijn ogen verlangen naar Uw Godsspraak, en vragen: wanneer zult Gij mij troosten?
Want ik ben geworden als een stukgevroren wijnzak; toch heb ik Uw Gerechtigheden niet vergeten.
Hoeveel zijn de dagen van Uw dienaar? Wanneer zult Gij mij Recht doen tegen mijn vervolgers?
De overtreders verhalen mij hun redeneringen; maar deze zijn niet als Uw Wet, o Heer.
Al Uw Geboden zijn waarheid; maar zij vervolgen mij onrechtvaardig: help mij.
Bijna hebben zij mij uitgeroeid van de aarde; toch heb ik Uw Geboden niet vergeten.
Maak mij levend volgens Uw barmhartigheid, zodat ik de Getuigenissen van Uw mond kan onderhouden.
- Heer, tot in eeuwigheid duurt Uw Woord in de hemel.
Uw Waarheid blijft van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde duurzaam gegrondvest.
Op Uw Bevel houdt de dag stand, want het heelal dient U.
Als ik niet steeds Uw Wet overdacht, dan zou ik in mijn vernedering bezwijken.
In eeuwigheid zal ik Uw Gerechtigheden niet vergeten, want daarin maakt Gij mij levend.
U behoor ik toe: Verlos mij, want ik zoek Uw Gerechtigheden.
Zondaars wachten mij op om mij te verdelgen, maar ik heb inzicht in Uw Getuigenissen.
Ik zie een grens aan alle volkomenheid, maar Uw Gebod is oneindig wijd.
- Heer, hoezeer bemin ik Uw Wet: deze is heel de dag in mijn gedachten.
Boven mijn vijanden hebt Gij mij wijs gemaakt door Uw Gebod, dat in eeuwigheid bij mij is.
Ik heb meer begrip dan allen die mij moeten onderrichten, want Uw Getuigenissen zijn mijn overweging.
Ik heb meer begrip dan de oudsten, want ik zoek steeds Uw Geboden.
Bij elke weg tot kwaad heb ik mijn voeten weerhouden, opdat ik Uw Woorden zou vervullen.
Ik ben niet afgeweken van Uw Oordelen, want Gij heb mij de Wet gegeven.
Uw uitspraken zijn zoetheid voor mijn gehemelte, zoeter dan honing voor mijn mond.
Door Uw Geboden heb ik verstand gekregen; daarom heb ik een afkeer van elke weg ter ongerechtigheid.
- Uw Wet is een lamp voor mijn voeten, en een licht op mijn paden.
Ik zweer en ben vastbesloten, om de Oordelen van Uw rechtvaardigheid te onderhouden.
Ik ben ten uiterste vernederd; Heer, maak mij levend volgens Uw Woord.
Aanvaard toch, Heer, wat ik vrijwillig opdraag met mijn mond; leer mij Uw Oordelen.
Mijn ziel is steeds in Uw handen: Uw Wet vergeet ik nooit.
Zondaars spannen mij strikken, maar ik dwaal niet af van Uw Geboden.
Uw Getuigenissen zijn voor eeuwig mijn erfdeel, want zij zijn de vreugde van mijn hart.
Ik heb voor eeuwig mijn hart geneigd om Uw Gerechtigheden te doen, omwille der vergelding.
- Ik haat de overtreders, maar bemin Uw Wet.
Gij zijt mijn Helper en Beschermer, ik vertrouw op Uw Woorden.
Ga weg van mij, boosdoeners, want ik zoek steeds de Geboden van mijn God.
Houd mij vast volgens Uw Godsspraak en maak mij levend; stel mij niet teleur in mijn verwachting.
Help mij, dan ben ik gered, en zal steeds Uw Gerechtigheden overwegen.
Gij minachtallen die afvallen van Uw Gerechtigheid, want hun gedachten zinnen op onrecht.
Alle zondaars van het land beschouw ik als misdadigers, omdat ik Uw Getuigenissen liefheb.
Hecht mijn vlees vast aan de vreze voor U, want ik heb ontzag voor Uw Oordelen.
- Oordeel en Rechtvaardigheid heb ik betracht: lever mij niet over aan wie mij onrechtvaardig behandelen.
Neem Uw dienaar aan ten goede; laat de trotsen mij niet belasteren.
Mijn ogen smachten naar Uw verlossing, naar de Godsspraak van Uw rechtvaardigheid.
Doe met Uw dienaar volgens Uw barmhartigheid, en leer mij Uw Gerechtigheden.
Uw dienstknecht ben ik: geef mij inzicht om Uw Getuigenissen te kennen.
Het is tijd om te handelen, Heer, zij verkrachten Uw Wet.
Ik heb Uw Geboden lief, boven goud en edelstenen.
Daarom zie ik uit naar al Uw Geboden, want ik haat elke ongerechte weg.
- Wonderbaar zijn Uw Getuigenissen, daarom heeft mijn ziel ze steeds gezocht.
De uiteenzetting van Uw Woorden schenkt licht, en maakt onmondigen verstandig.
Met open mond hijg ik naar adem: zozeer verlang ik naar Uw Geboden.
Zie op mij neer en ontferm U mijner, volgens Uw Oordeel over hen die Uw naam liefhebben.
Richt mijn schreden naar Uw Godsspraak, dan zal geen boosheid mij overheersen.
Bevrijd mij van de laster der mensen, dan zal ik Uw Geboden onderhouden.
Doe Uw aanschijn lichten over Uw dienaar; leer mij Uw Gerechtigheden.
Mijn ogen vergoten stromen van tranen, toen ik Uw Wet niet had onderhouden.
- Gij zijt rechtvaardig, Heer; Uw Oordelen zijn heilig.
Uw Getuigenissen gebieden rechtvaardigheid, en opperste waarheid.
De ijver voor U heeft mij verteerd, omdat mijn vijanden Uw Woorden hebben vergeten.
Uw Godsspraak is als het zuiverste vuur, en wordt bemind door Uw dienaar.
Ik ben jong en veracht, maar Uw Gerechtigheid heb ik niet vergeten.
Uw rechtvaardigheid is gerechtigheid voor eeuwig: Uw Wet is waarheid.
Beproeving en benauwdheid hebben mij gevonden, maar Uw Geboden zijn mijn overweging.
Uw Getuigenissen zijn gerechtigheid voor eeuwig; geef mij verstand, dan zal ik leven.
- Ik roep uit geheel mijn hart: Verhoor mij, Heer, ik verlang Uw Gerechtigheden.
Ik roep tot U: Verlos mij; dan zal ik Uw Getuigenissen onderhouden.
Reeds in de nacht ben ik opgestaan om te roepen; ik vertrouw op Uw Woorden.
Reeds vóór de morgen zijn mijn ogen open, om Uw Uitspraken te overdenken.
Heer, luister naar mijn stem, volgens Uw barmhartigheid; maak mij levend, volgens Uw Oordeel.
Steeds nader komen zij die mij onrechtvaardig vervolgen, maar zij zijn ver verwijderd van Uw Wet.
Heer, wees nabij; al Uw Wegen zijn waarheid.
Van den beginne weet ik dit van Uw Getuigenissen, dat Gij ze hebt gegrondvest van eeuwigheid.
- Zie mijn vernedering en bevrijd mij, want ik heb Uw Wet niet vergeten.
Voer mijn rechtszaak en verlos mij; maak mij levend door Uw Woord.
Ver is het heil verwijderd van zondaars, want zij streven niet naar Uw Gerechtigheden.
Talrijk zijn Uw ontfermingen, Heer, maak mij levend volgens Uw Oordeel.
Talrijk zijn wie mij vervolgen en verdrukken; maar ik ben niet afgeweken van Uw Getuigenissen.
Ik zag de overtreders, en werd bedroefd, omdat zij Uw Uitspraken niet onderhouden.
Zie, hoe ik Uw Geboden liefheb; Heer, maak mij levend in Uw barmhartigheid.
De oorsprong van Uw Woorden is waarheid; alle Oordelen van Uw gerechtigheid zijn tot in eeuwigheid.
- Vorsten hebben mij zonder reden vervolgd, maar mijn hart was slechts bevreesd voor Uw Woorden.
Ik wil juichen over Uw Uitspraken, als zij die rijke buit hebben gevonden.
Voor onrecht heb ik slechts haat en verachting maar Uw Wet heb ik lief.
Zevenmaal daags zing ik Uw lof: over de Oordelen van Uw gerechtigheid.
Overvloed van vrede voor wie Uw Wet beminnen: voor hen ligt er geen struikelblok.
Heer, ik verwacht Uw verlossing; Uw Geboden heb ik lief.
Mijn ziel onderhoudt Uw Getuigenissen, omdat ik deze zozeer bemin.
Ik onderhoud Uw Geboden en Uw Getuigenissen, want al mijn wegen, Heer, zijn voor Uw aanschijn.
- Laat mijn smeken naderen tot Uw aangezicht; Heer, schenk mij inzicht, volgens Uw Godsspraak.
Laat mijn verzoek voor Uw aanschijn komen; Heer, bevrijd mij, volgens Uw Godsspraak.
Een hymne zal van mijn lippen klinken, wanneer Gij mij Uw Gerechtigheden leert
Mijn tong zal Uw Uitspraken verkondigen, want al Uw Geboden zijn rechtvaardigheid.
Laat Uw hand mij verlossen, want ik heb Uw Geboden gekozen.
Heer, ik verlang naar Uw verlossing; en Uw Wet is mijn overweging.
Mijn ziel leeft om U te loven, want Uw Oordelen helpen mij.
Ik ben afgedwaald als een verloren schaap: zoek Uw dienaar, want Uw Geboden heb ik niet vergeten.
Kathisme 18: 119 t/m 133
Psalm 119
Ik riep tot de Heer in mijn beproeving, en Hij heeft mij verhoord.
Heer, red mijn ziel van ongerechte lippen, van een arglistige tong.
Wat zal u gegeven of vergolden worden voor een bedriegelijke tong?
Pijlen van een machtige, scherp door brandend vuur.
Wee mij, hoe lang reeds duurt mijn ballingschap, dat ik moet verblijven onder de bewoners van Kedar?
Hoe lang reeds moet mijn ziel wonen bij hen die de vrede haten?
Ik was vreedzaam, maar als ik tot hen sprak, vielen zij mij aan, zonder reden.
Psalm 120
Ik heb mijn ogen geheven naar de bergen: Vanwaar zal mijn hulp komen?
Mijn hulp komt van de Heer, de Schepper van hemel en aarde.
Hij moge uw voet niet doen wankelen; Uw Bewaker moge niet slapen.
Zie, Hij zal niet sluimeren noch slapen, de Bewaker van Israël.
De Heer zal u bewaken; de Heer is uw beschutting ter rechterzijde.
Overdag zal de zon u niet branden, noch de maan u schaden des nachts.
De Heer moge u behoeden tegen alle kwaad; de Heer moge uw ziel behoeden.
De Heer behoede uw komen en gaan, van nu af, en tot in eeuwigheid.
Psalm 121
Ik was verheugd toen men mij zeide: Wij gaan op naar het Huis des Heren.
Reeds staan onze voeten in uw voorhoven, Jerusalem.
Jerusalem is gebouwd als een stad: een vast aaneengesloten gemeenschap.
Want daarheen gaan de stammen op, de stammen des Heren.
Het is een getuigenis voor Israël, om de naam des Heren te belijden.
Ook staan daar de tronen voor het gerecht: de tronen voor het huis David.
Bidt daarom voor wat Jerusalem tot vrede strekt, voor het welzijn van hen die u liefhebben.
Opdat er vrede kome in uw leger, en welzijn in uw burchten.
Omwille van mijn broeders en mijn vrienden, wens ik de vrede over u.
Omwille van het Huis van de Heer onze God smeek ik alle goeds voor u af.
Psalm 122
Ik hef mijn ogen tot U, Die in de hemel woont.
Zie, zoals de ogen van dienaars, op de handen van hun meesters.
Zoals de ogen van dienaressen, op de handen van haar meesteres.
Zo zien onze ogen naar de Heer onze God, totdat Hij Zich over ons ontfermt.
Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer: wij zijn overladen met verachting, onze ziel is er geheel en al van vervuld.
Wij zijn de hoon der rijkaards, de verachting der hoogmoedigen.
Psalm 123
Als de Heer niet met ons geweest was; Israël, ontken het niet!
Als de Heer niet met ons geweest was, toen de mensen tegen ons opstonden.
Dan hadden zij ons zeker levend verslonden, toen hun razernij tegen ons woedde.
Dan zou het water ons stellig hebben verzwolgen, want onze ziel is door een stroom gegaan.
Onze ziel is immers getrokken door bodemloze wateren.
Gezegend zij de Heer, Die ons niet heeft overgeleverd als prooi voor hun tanden.
Onze ziel is als een vogel ontsnapt uit het net van de vogelaar.
Het net werd verscheurd, en wij zijn bevrijd.
Onze hulp is in de naam des Heren: de Maker van hemel en aarde.
Psalm 124
Wie op de Heer vertrouwen zijn als de berg Sion: in eeuwigheid zal hij niet wankelen die woont in
Jerusalem.
Bergen omringen de stad; evenzo omringt de Heer Zijn volk, van nu af tot in eeuwigheid.
De Heer zal de scepter der zondaars niet toelaten over het erfdeel der gerechten, opdat de rechtvaardigen hun handen niet uitstrekken naar ongerechtigheid.
Doe goed, Heer, aan de goeden, aan de oprechten van hart.
Maar wie op kronkelwegen afdwalen, rekent de Heer bij de werkers van ongerechtigheid.
Er moge vrede heersen over geheel Israël.
Psalm 125
Toen de Heer de gevangenen naar Sion deed wederkeren, waren wij werkelijk getroost.
Toen werd onze mond met blijdschap gevuld; onze tong met gejubel.
Toen werd onder de heidenen gezegd: De Heer heeft grote dingen met hen gedaan.
Ja, de Heer heeft grote dingen met ons gedaan; daarom zijn wij met vreugde verzadigd.
Heer, breng onze gevangenen terug, als de stortbeken in het Zuiden.
Doe hen die zaaiden onder tranen, nu maaien met gejubel.
Traag gingen zij heen bij de uitdrijving, en wenend strooiden zij hun zaad.
Maar onder gejubel snellen zij huiswaarts, beladen met hun garven.
Psalm 126
Ais de Heer het huis niet bouwt, dan zwoegen de bouwlieden vergeefs.
Als de Heer de stad niet bewaakt, dan is doelloos het hoeden der wachters.
Nutteloos is het voor u om vroeg op te staan, gij die het brood der zorgen eet.
Staat op nadat ge zijt uitgerust, wanneer Hij slaap schenkt aan Zijn geliefden.
Zie, het erfdeel des Heren zijn kinderen: vrucht van de schoot is het loon.
Zoals pijlen in de hand van een krijgsman, zijn de kinderen der uitgestotenen.
Zalig hij, die met hen zijn verlangen vervult; zonder schaamte spreekt hij tot zijn vijanden in de stadspoort.
Psalm 127
Zalig allen, die de Heer vrezen; die wandelen op Zijn wegen.
De vrucht van uw moeiten zult gij eten; gij zijt gelukkig, en het zal u welgaan.
Uw vrouw zal zijn als een vruchtbare wijnstok, die groeit langs de muur van uw huis.
Uw kinderen als scheuten van een olijfboom, rondom, uw tafel.
Zie, zo wordt een mens gezegend, die de Heer vreest.
Moge de Heer u zegenen uit Sion; moogt gij het welzijn van Jerusalem zien, al uw levensdagen.
Ja, moogt gij de kinderen uwer kinderen zien. Dat er vrede heerse over Israël.
Psalm 128
Dikwijls hebben zij tegen mij gestreden vanaf mijn jeugd, dit kan Israël zeggen.
Maar al hebben zij dikwijls tegen mij gestreden vanaf mijn jeugd, zij hebben mij toch niet overweldigd.
Op mijn rug hebben de zondaars met hamers geslagen; steeds langer duurde hun slechtheid.
Maar de rechtvaardige Heer heeft de nekken der zondaars gebroken.
Dat beschaamd worden en terugdeinzen, allen die Sion haten.
Zij mogen worden als gras op de daken, dat reeds verdord is, eer men het uittrekt.
Waarmee de maaier zijn hand niet vult, noch de schovenbinder zijn armen.
Zodat geen voorbij gaan den zeggen: De zegen des Heren over u; wij zegenen u in de naam des Heren.
Psalm 129
Uit de diepten, Heer, heb ik tot U geroepen: Heer, geef gehoor aan mijn stem.
Laat Uw oren aandacht schenken aan de stem van mijn smeking.
Zo Gij op ongerechtigheden zoudtachtslaan, Heer; Heer, wie kan dat doorstaan?
Maar bij U is vergeving; omwille van Uw naam, Heer, heb ik U verbeid.
Mijn ziel verwacht Uw Woord; mijn ziel vertrouwt op de Heer.
Van de ochtendwake tot de nacht vertrouwe Israël op de Heer.
Want bij de Heer is barmhartigheid; bij Hem is overvloedige verlossing.
Ja, Hijzelf zal Israël verlossen, uit al zijn ongerechtigheden.
Psalm 130
Heer, mijn hart is niet hoogmoedig; ik heb mijn ogen niet trots opwaarts geslagen.
Ik houd mij niet op met grote dingen, noch met wat te wonderbaar voor mij is.
Als ik niet nederig gezind was, of zo ik mijn ziel had verheven.
Als een gespeend kind op de schoot van zijn moeder, zo hadt Gij dan mijn ziel vergolden.
Doch Israël vertrouwe op de Heer, van nu af tot in eeuwigheid.
Psalm 131
Heer, gedenk David, en al zijn zachtmoedigheid.
Hoe hij zwoer tot de Heer, en gelofte deed aan de God van Jakob.
Ik zal mijn woontent niet binnengaan, noch neerliggen op mijn rustbed.
Ik zal mijn ogen geen slaap toestaan, noch sluimering aan mijn oogleden, of rust aan mijn voorhoofd.
Totdat ik een plaats heb gevonden voor de Heer: een woning voor de God van Jakob.
Zie, wij hadden ervan gehoord in Efrata, wij hebben de Ark gevonden in het woudveld.
Nu kunnen wij binnentreden in Zijn Woning, en nedervallen op de plaats waar Zijn voeten stonden.
Sta op, Heer, ga in tot Uw rust; Gij en de Ark Uwer heiliging.
Dat Uw priesters gerechtigheid aandoen; dat Uw heiligen jubelen.
Omwille van David, Uw dienaar, wend het aangezicht niet af van Uw gezalfde.
De Heer heeft naar waarheid gezworen aan David, Hij zal het zeker gestand doen.
Vrucht van uw lichaam zal Ik plaatsen op uw troon, als uw zonen Mijn verbond onderhouden.
Als zij Mijn getuigenissen bewaren, zoals Ik die hun zal leren.
Dan zullen ook hun zonen tot in eeuwigheid zetelen op uw troon.
Want de Heer heeft Sion uitverkoren; Hij heeft haar gekozen tot woning voor Zichzelf.
Dit zal Mijn rustplaats zijn in de eeuwen der eeuwen; hier zal Ik wonen, want Ik heb haar gekozen.
Haar buit zal Ik zegenen in overvloed; haar armen verzadigen met brood.
Haar priesters zal Ik bekleden met verlossing; en haar gewijden zullen jubelen van vreugde.
Daar zal Ik een hoorn oprichten voor David; een licht gereed maken voor Mijn gezalfde.
Zijn vijanden zal Ik met schaamte bekleden, maar op hem zal Mijn heiliging bloeien.
Psalm 132
Zie, wat is zo schoon en verkwikkend, als broeders die eendrachtig samenwonen?
Het is als olie op het hoofd, die afvloeit in de baard.
Die afvloeit in de baard van Aaron, tot op de zoom van zijn gewaad.
Het is als dauw van de Hermon, die neerdaalt op de berg Sion.
Want daar gebiedt de Heer Zijn zegen: leven tot in eeuwigheid.
Psalm 133
Zie toch, zegent de Heer, alle dienaren des Heren.
Die staat in het Huis des Heren, in de voorhoven van het Huis van onze God.
Heft ’s nachts uw handen op naar het Heiligdom, en zegent de Heer.
Moge de Heer u zegenen uit Sion: de Schepper van hemel en aarde.
Kathisme 19: 134 t/m 142
Psalm 134
Looft de naam des Heren; looft, dienaren, de Heer.
Gij die staat in het Huis des Heren, in de voorhoven van het Huis van onze God.
Looft de Heer, want de Heer is goed; zingt de psalm voor Zijn naam, want deze is heerlijk.
De Heer heeft Jakob immers voor Zich uitverkoren; Israël als Zijn eigendom.
Ik weet, dat de Heer groot is: onze Heer is boven alle goden.
Alles wat Hij wilde, heeft de Heer gedaan.
In de hemel en op aarde; in de zee en in alle diepten.
Hij deed wolken opkomen van het einde der aarde.
Hij maakte bliksems tot regen, en liet de winden los uit Zijn schatkamers.
Hij sloeg de eerstgeborenen uit Egypte, van mens tot vee.
Hij zond tekenen en wonderen in uw midden, Egypte, over Farao en al zijn knechten.
Hij sloeg vele volkeren; Hij doodde sterke koningen.
Seon, de koning der Amorreeën; Og, de koning van Basan; ja, alle rijken van Kanaän.
Maar hun land schonk Hij ten erfdeel: ten erfdeel aan Israël, Zijn volk.
Heer, Uw naam is tot in eeuwigheid; Uw gedachtenis leeft van geslacht tot geslacht.
De Heer zal Zijn volk recht doen; Hij zal medelijden hebben met Zijn dienaren.
De afgoden der heidenen zijn van zilver en goud; werk van mensenhanden.
Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar kunnen niet zien.
Zij hebben oren, maar horen niets; er is geen adem in hun mond.
Zo worden ook zij die ze maken, en allen die erop vertrouwen.
Huis van Israël, zegen de Heer, Huis van Aaron, zegen de Heer.
Huis van Levi, zegen de Heer, gij Godvrezenden, zegent de Heer.
Gezegend zij de Heer in Sion, Hij Die woont in Jerusalem.
Psalm 135
Belijdt de Heer, want Hij is goed, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Belijdt de God der goden, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Belijdt de Heer der heren, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Die alleen grote wonderwerken doet, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Die de hemelen met wijsheid heeft gemaakt, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Die de aarde heeft gegrondvest op de wateren, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Die alleen de grote lichten heeft gemaakt, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
De zon, om te heersen over de dag, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
De maan en de sterren, om te heersen over de nacht, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Die Egypte heeft geslagen en hun eerstgeborenen, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Die Israël uit hun midden heeft weggevoerd, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Met machtige hand en geheven arm, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Die de Rode Zee in tweeën heeft verdeeld, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
En Israël daar middendoor heeft gevoerd, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Die Farao en zijn strijdmacht in de Rode Zee heeft gestort, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Die Zijn volk in de woestijn heeft geleid, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Die grote koningen heeft verslagen, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
En machtige vorsten heeft gedood, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Seon, de koning der Amorreeën, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
En Og, de koning van Basan, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Die hun land heeft gegeven ten erfdeel, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Ten erfdeel aan Israël, Zijn dienaar, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Want in onze vernedering heeft de Heer aan ons gedacht, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
En Hij heeft ons van onze vijanden verlost, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Die voedsel geeft aan alle vlees, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Belijdt de God des Hemels, want eeuwig is Zijn barmhartigheid.
Psalm 136
Aan de stromen van Babylon daar zaten wij te wenen, bij de gedachte aan Sion.
Aan de wilgen die daar stonden, hingen wij onze harpen op.
Want onze gevangenbewaarders vroegen ons daar de woorden van onze gezangen.
Zij die ons hadden weggevoerd, vroegen naar onze hymnen.
’’Zingt voor ons, uit de gezangen van Sion.”
Hoe kunnen wij op vreemde grond het lied des Heren zingen?
Als ik u ooit zou vergeten, Jerusalem, dan worde ook vergeten mijn rechterhand.
Dat mijn tong aan mijn verhemelte kleve, als ik u niet zou gedenken.
Als ik niet Jerusalem zou stellen als de oorsprong van al mijn vreugde.
Gedenk, Heer, de zonen van Edom, op de dag van Jerusalem.
Die immers zeiden: ’’Verwoest, verwoest haar tot op haar grondvesten.”
Rampzalige dochter Babylon, zalig die u de vergelding vergeldt, waarmee gij ons vergolden hebt.
Gelukkig die uw kinderen zal grijpen, om ze te verpletteren op de rots.
Psalm 137
Ik wil U belijden, Heer, uit heel mijn hart.
Voor het aanschijn der Engelen zing ik een psalm voor U, want Gij hebt alle woorden van mijn mond gehoord.
Ik wil nedervallen voor Uw heilige Tempel en Uw naam belijden, om Uw barmhartigheid en Uw waarheid.
Want boven alles hebt Gij Uw heilige naam verheerlijkt.
Op welke dag ik U ook aanriep, hebt Gij onmiddellijk naar mij gehoord.
Gij hebt mij hooggeschat om mijn ziel, in Uw kracht.
Dat alle koningen der aarde U belijden, Heer, want zij hebben alle woorden van Uw mond gehoord.
Dat zij zingen op de wegen des Heren, want groot is de heerlijkheid van de Heer.
Hoogverheven is de Heer: toch ziet Hij neer op het geringe.
Maar wat zich hoog dunkt, dat kent Hij slechts van verre.
Al moet ik wandelen temidden van verdrukking: Gij zult mijn leven behouden.
Tegen de toorn van mijn vijanden hebt Gij Uw hand uitgestrekt: Uw rechterhand heeft mij gered.
De Heer zal vergelden; Heer, Uw barmhartigheid is eeuwig; versmaad niet het werk van Uw handen.
Psalm 138
Heer, Gij hebt mij onderzocht, en Gij kent mij: Gij kent mijn zitten en mijn opstaan.
Gij weet mijn gedachten van verre, Gij doorgrondt mijn weg en mijn meetsnoer.
Al mijn wegen ziet Gij vooruit; en dat er geen ongerechtigheid is op mijn tong.
Zie, Heer, Gij weet alles: de eerste en de laatste dingen.
U te kennen is voor mij te wonderbaar; het is te sterk, en buiten mijn macht.
Want waar zou ik aan Uw Geest kunnen ontgaan? Waarheen wegvluchten voor Uw aangezicht?
Als ik zou opstijgen tot de hemel, dan zijt Gij daar; als ik zou afdalen in de hades: Gij zijt er aanwezig.
Al zou ik mijn vleugels uitslaan omhoog, om neer te strijken aan het einde der zee.
Ook daar zou Uw hand mij geleiden: Uw rechterhand zou mij vasthouden.
Ik zei: ”Nu zal de duisternis mij toch vertrappen;” maar de nacht werd lichtend, tot mijn vreugde.
Want voor U is het duister niet donker; de nacht straalt van licht, als de dag.
Het duister van de een is gelijk aan het licht van de ander.
Zo hebt Gij ook mijn nieren in Uw bezit: Gij hebt mij opgenomen, vanaf de schoot van mijn moeder.
Ik wil U belijden, om Uw ontzagwekkende wonderen.
Wonderbaar zijn Uw werken, mijn ziel erkent het ten volle.
Voor U was mijn gebeente niet onzichtbaar, toen Gij mij geformeerd hebt in het verborgene.
Evenzo aanschouwt Gij mijn wezen, wanneer ik zal liggen, diep onder de aarde.
Want Uw ogen zagen mijn levenskiem, en in Uw boek staat alles beschreven.
Ook de dagen die worden geschapen, waarvan er nog geen enkele bestaat.
Daarom zijn Uw vrienden bij mij zo geëerd, o God; daarom is hun heerschappij zo machtig.
Ik wilde ze tellen, maar ze zijn talrijker dan het zand.
Ik ben opgestaan, steeds ben ik bij U, wanneer Gij de zondaars gaat doden, o God.
Gaat weg van mij, mannen van bloed, om wat gij zegt in uw gedachten.
Geheel tevergeefs hebben zij uw steden ingenomen.
Die U haten, Heer, heb ik hen niet gehaat? Ben ik niet ontvlamd tegen Uw vijanden?
Met volkomen haat heb ik hen gehaat: zij waren mij als mijn eigen vijanden.
Beproef mij, God, doorgrond mijn hart; onderzoek mij, en ken mijn wegen.
Zie toe, of er een ongerechte weg in mij is; maar leid mij op de weg der eeuwigheid.
Psalm 139
Ontruk mij, Heer, aan de slechte mens; bevrijd mij van de ongerechte man.
Die onrecht uitdenken in hun hart; heel de dag zinnen zij op strijd.
Hun tong lijkt op die van een slang: addervergif is onder hun lippen.
Behoed mij, Heer, uit de hand van de zondaar; bevrijd mij van onrechtvaardige mensen.
Want zij zinnen erop, om mijn voeten te doen struikelen.
Hoogmoedigen verborgen een strik om mij te vangen; zij spanden een net voor mijn voeten.
En op mijn weg legden zij een struikelblok.
Maar ik zei tot de Heer: Gij zijt mijn God; luister, Heer, naar de stem van mijn smeking.
Heer, Heer, Kracht van mijn heil, Gij hebt mijn hoofd beschut in oorlogstijd.
Lever mij niet over, Heer, tegen mijn wil, aan een zondaar.
Zij smeden plannen tegen mij; verlaat mij niet, opdat zij zich niet verheffen.
Laat het hoofd van hen die mij omringen, door de list van hun eigen lippen worden bedekt.
Doe brandend vuur op hen vallen; werp hen neer in ellende, zodat zij niet meer opstaan.
Een kwaadspreker zal geen voorspoed vinden op aarde; ongerechten worden door rampen ten onder gebracht.
Maar ik weet dat de Heer in het oordeel de behoeftigen bijstaat; dat Hij den armen recht zal verschaffen.
Zodat de gerechten Uw naam belijden; en de goeden wonen voor Uw aangezicht.
Psalm 140
Heer, ik roep tot U: Verhoor mij; verhoor mij, o Heer.
Heer, ik roep tot U: Verhoor mij; verhoor de stem van mijn smeking.
Wanneer ik tot U roep, verhoor mij, o Heer.
Laat mijn gebed opstijgen, evenals wierook voor Uw aangezicht
De opheffing mijner handen zij een avondoffer, verhoor mij, o Heer.
Stel, Heer, een wacht aan mijn mond; maak een gesloten deur van mijn lippen.
Neig mijn hart niet tot slechte woorden, om met uitvluchten mijn zonden te verontschuldigen.
Te zamen met mensen die goddeloosheid bedrijven; ik wil geen deel hebben aan hun lusten.
Laat de rechtvaardige mij tuchtigen met erbarmen, dan zal hij mij van schuld overtuigen.
Maar sta niet toe, dat mijn hoofd gezalfd wordt door olie van zondaars; mijn gebed verzet zich tegen hun lusten.
Wanneer hun rechters vanaf de rots geworpen worden, zullen zij weten dat mijn woorden God aangenaam zijn.
Want als aardkluiten over het land, zo zijn hun beenderen verstrooid bij het graf.
Heer, op U zijn mijn ogen gericht; Heer, op U vertrouw ik: Ontneem mij het leven niet.
Bewaar mij voor de strik die zij tegen mij spannen, voor de struikelblokken der boosdoeners.
Laat de zondaars in hun eigen net vallen; al ben ik alleen, toch ga ik Uw weg.
Psalm 141
Met mijn stem heb ik tot de Heer geroepen; met mijn stem heb ik tot de Heer gebeden.
Ik stort mijn gebed uit voor Zijn aangezicht; voor Zijn aanschijn klaag ik mijn nood.
Mijn geest ging uit mij heen, maar Gij, Heer, kent mijn wegen.
Op de weg die ik gaan moest, hadden zij een valstrik voor mij verborgen.
Tevergeefs wendde ik mij naar rechts om een verdediger, maar er was niemand die mij wilde kennen.
Vluchten was mij onmogelijk; er was niemand die zich om mijn leven bekommerde.
Toen heb ik tot U geroepen, Heer, ik zeide: Gij zijt mijn hoop, Gij zijt mijn deel in het land der levenden.
Luister naar mijn gebed, want ik ben ten uiterste vernederd.
Bevrijd mij van mijn vervolgers, want zij hebben mij overmeesterd.
Voer mijn ziel uit de kerker, opdat ik Uw naam moge belijden.
De gerechten zien uit tot Gij mij vergeldt.
Psalm 142
Heer, verhoor mijn gebed, luister naar mijn smeking in Uw waarachtigheid.
Verhoor mij in Uw rechtvaardigheid, en treed niet in het gericht met Uw dienaar.
Immers, niemand der levenden kan zich rechtvaardigen voor Uw aangezicht.
De vijand heeft mijn ziel vervolgd; mijn leven vernederd tot op de grond.
Hij doet mij neerzitten in het duister, evenals de doden van eeuwigheid.
Nu is mijn geest in mij beangst; mijn hart is bevreesd in mijn binnenste.
Maar ik herinner mij de dagen vanaf den beginne; ik overweeg al Uw werken.
Ik denk aan de daden Uwer handen; ik strek mijn handen naar U uit.
Mijn ziel dorst naar U, als een land zonder water; verhoor mij spoedig, Heer, mijn geest versmacht.
Wend Uw aangezicht niet van mij af, anders word ik gelijk aan wie afdalen in het graf.
Doe mij in de ochtend Uw barmhartigheid horen, want op U heb ik mijn vertrouwen gesteld.
Heer, doe mij de weg kennen die ik moet gaan, want tot U heb ik mijn ziel verheven.
Bevrijd mij van mijn vijanden, Heer, want tot U heb ik mijn toevlucht genomen.
Leer mij Uw wil te doen, want Gij zijt mijn God.
Uw goede Geest geleide mij in een vruchtbaar land; Heer, doe mij leven, omwille van Uw naam.
Gij voert mijn ziel uit de verdrukking, in Uw rechtvaardigheid; Gij verstrooit mijn vijanden, in Uw barmhartigheid.
Gij verdelgt allen, die mijn ziel verdrukken: ik ben immers Uw dienaar.
Verhoor mij in Uw rechtvaardigheid, en treed niet in het gericht met Uw dienaar; Uw goede Geest geleide mij in een vruchtbaar land.
Kathisme 20: 143 t/m 151
Psalm 143
Gezegend zij God, Die mijn handen onderricht voor de strijd, en mijn vingers voor het gevecht.
Hij is mijn barmhartigheid en mijn toevlucht; mijn Helper en Mijn Bevrijder.
Hij is mijn Beschermer, op Wie ik vertrouw; Hij heeft mijn volk aan mij onderworpen.
Heer, wat is de mens, dat Gij hem erkent? Wat is de mensenzoon, dat Gij aan hem denkt?
De mens is immers iets vergankelijks; zijn dagen gaan als een schaduw voorbij.
Heer, buig Uw hemelen neer, en daal af; raak de bergen aan, zodat ze roken.
Doe de bliksem lichten, om hen te verstrooien; zend Uw schichten uit, om hen in verwarring te brengen.
Strek Uw hand uit, vanuit den hoge: ontruk en bevrijd mij uit diepe wateren.
Uit de hand der zonen van vreemden, wier mond valsheid spreekt, terwijl hun rechterhand een hand is van onrecht.
God, een nieuw lied wil ik U zingen, op de tiensnaar zing ik een psalm.
Want Gij schenkt koningen heil; Gij redt David, Uw dienaar, van het boze zwaard.
Bevrijd en ontruk mij uit de hand der zonen van vreemden, wier mond valsheid spreekt, terwijl hun rechterhand een hand is van onrecht.
Maar dat onze zonen zijn als een nieuwe vesting, in hun eerste jeugd.
Hun dochters prachtig gekleed, rondom versierd als een tempel.
Mogen hun schuren vol zijn, overstromend van alles en allerlei.
En hun kudden vruchtbaar; in grote groepen uitgaand, met vette runderen.
Er zij bres noch doorbraak in hun muur; geen krijgsgeschreeuw in hun straten.
Zaliggeprezen zij het volk, waar het zo toegaat; zalig is het volk, wiens Heer God Zelf is.
Psalm 144
Ik wil U verheffen, mijn God en Koning; ik wil Uw naam zegenen voor eeuwig, en in de eeuwen der eeuwen.
Elke dag opnieuw wil ik U zegenen; en Uw naam loven voor eeuwig, en in de eeuwen der eeuwen.
Groot is de Heer, en de hoogste lof waardig; aan Zijn grootheid zijn geen grenzen.
Geslacht op geslacht zal Uw werken loven, en Uw macht verkondigen.
Zij roemen de grootse heerlijkheid Uwer heiligheid; zij verhalen Uw wonderbare werken.
Zij zullen de kracht Uwer vreeswekkende daden vermelden, en Uw grootheid doen horen.
Zij zullen de herinnering aan Uw overvloedige goedheid uitjubelen, en juichen over Uw gerechtigheid.
Genadig en barmhartig is de Heer; grootmoedig, en eindeloos barmhartig.
Goed is de Heer voor al wat bestaat: Zijn erbarmen gaat over al Zijn werken.
Al Uw werken, Heer, belijden U; al Uw gewijden zegenen U.
Zij zullen de heerlijkheid van Uw Rijk doen horen, en spreken over Uw macht
Om de mensenkinderen Uw macht te doen kennen, en de heerlijkheid van de pracht van Uw Rijk.
Uw Rijk is een rijk van alle eeuwen; Uw heerschappij gaat over alle geslacht.
Geloofwaardig is de Heer, in al Zijn woorden; Hij is heilig in al Zijn werken.
De Heer steunt alle gevallenen; allen die ter aarde liggen, richt Hij weer op.
Aller ogen hopen op U: Gij geeft hun voedsel te rechter tijd.
Gij opent Uw hand, en vervult al wat leeft met welbehagen.
Rechtvaardig is de Heer, in al Zijn wegen; Hij is heilig, in al Zijn werken.
Nabij is de Heer aan allen die tot Hem roepen; aan allen die tot Hem roepen naar waarheid.
Hij vervult het verlangen van hen die Hem vrezen; Hij verhoort hun smeking om hen te verlossen.
De Heer behoedt allen die Hem liefhebben, maar Hij verdelgt alle zondaars.
Mijn mond zal de lof des Heren zingen; dat alle vlees Zijn heilige naam zegene voor eeuwig, en in de eeuwen der eeuwen.
Psalm 145
Loof, mijn ziel, de Heer, ik wil de Heer loven in heel mijn leven; de psalm zingen voor mijn God, zolang ik besta.
Stel uw vertrouwen niet op vorsten; op mensenzonen, bij wie geen heil is.
Zijn geest zal hem verlaten: hij keert terug tot de aarde, waaruit hij genomen was.
En op diezelfde dag gaan al zijn plannen te gronde.
Zalig hij, wiens Helper de God is van Jakob; die zijn vertrouwen stelt op de Heer, zijn God.
Die hemel, aarde en zee heeft gemaakt, met al wat zich daarin bevindt.
Hij behoedt de waarheid in eeuwigheid; Hij verschaft recht aan wie onrecht lijden.
Aan hongerigen geeft Hij voedsel; de Heer verlost de geboeiden.
De Heer schenkt het gezicht aan de blinden; de Heer richt de gebrokenen op.
De Heer bemint de gerechten; de Heer behoedt de bekeerlingen.
Hij is de steun van wees en weduwe; maar Hij vernietigt de weg van de zondaar.
De Heer zal heersen in eeuwigheid: uw God, Sion, van geslacht tot geslacht.
Psalm 146
Looft de Heer, want zingen is goed; voor God een schone lofzang.
Voor de Heer, Die Jerusalem herbouwt; Die de verstrooiden van Israël weer bijeenbrengt.
Die de gebroken harten geneest, en hun wonden verbindt.
Die de menigte der sterren telt, en ze allen roept bij hun naam.
Groot is de Heer, en groot is Zijn kracht; oneindig is Zijn begrip.
De Heer heft zachtmoedigen op, maar de zondaars vernedert Hij tot op de grond.
Zingt den Heer toe in belijdenis; zingt een psalm voor onze God op de harp.
Die de hemel met wolken bedekt, om de aarde met regen te drenken.
Die op de bergen gras doet groeien, en gewassen, ten dienste der mensen.
Die aan het vee hun voedsel geeft; evenals aan de ravenjongen die tot Hem roepen.
Niet in de sterkte van het paard heeft Hij behagen, zomin als Hij Zich verheugt over de kracht van een mens.
De Heer heeft behagen in hen die Hem vrezen; en in allen die vertrouwen op Zijn barmhartigheid.
Psalm 147
Loof, Jerusalem, de Heer, Sion, loof uw God.
Want Hij heeft de grendels van uw poorten sterk gemaakt; Hij heeft uw kinderen binnen u gezegend.
Hij heeft aan uw grenzen vrede geschonken; Hij verzadigt u met fijnste tarwe.
Hij zendt Zijn Godsspraak tot de aarde; Zijn woord snelt erheen.
Hij geeft sneeuw gelijk wol; Hij strooit stofregen als fijne as.
Hij werpt Zijn ijs als korrels. Wie kan standhouden voor Zijn koude?
Hij zendt Zijn woord uit, en doet ze smelten; Zijn wind blaast, en het water vloeit weer.
Hij verkondigt Zijn woord aan Jakob; Zijn gerechtigheden en oordelen aan Israël.
Dit heeft Hij niet voor alle volkeren gedaan; aan hen heeft Hij Zijn Oordelen niet geopenbaard.
Psalm 148
Looft de Heer uit de hemelen, looft Hem in den hoge.
Looft Hem, al Zijn Engelen; looft Hem, al Zijn Krachten.
Looft Hem, zon en maan; looft Hem/alle sterren en licht.
Looft Hem, hemel der hemelen; en het water, dat boven de hemelen is.
Zij loven de naam des Heren, want Hij sprak, en zij werden gemaakt.
Hij gaf een bevel, en zij werden geschapen.
Hij grondvestte hen voor alle eeuwigheid; Hij sprak een gebod uit, en het zal nimmer vergaan.
Looft de Heer op aarde, zeemonsters, en alle diepten.
Vuur, hagel, sneeuw, ijs en stormwind, die de uitvoerders zijt van Zijn woord.
Bergen en alle heuvelen; vruchtbomen en alle ceders.
Wilde dieren en alle vee; kruipend gedierte en gevleugelde vogels.
Koningen der aarde, en alle volkeren; vorsten en alle rechters der aarde.
Jonge mensen, grijsaards en kinderen, dat zij de naam des Heren loven, want Zijn naam alleen is hoogverheven.
Zijn belijdenis gaat over hemel en aarde; Hij zal de hoorn van Zijn volk verheffen.
Dat is een hymne voor al Zijn gewijden: voor de kinderen van Israël, het volk dat Hem nabij is.
Psalm 149
Zingt den Heer een nieuw lied; Zijn lof weerklinke in de kerk der heiligen.
Verheuge Israël zich over zijn Maker, dat de kinderen van Sion juichen over hun Koning.
Dat zij met koorzang Zijn naam loven; Hem bezingen met bekkens en psalter.
Want de Heer heeft behagen in Zijn volk; Hij verheft de zachtmoedigen tot verlossing.
Dat de gewijden zich beroemen in heerlijkheid; dat zij juichen op hun rustplaats.
Zij verheffen God met hun stem; een tweesnijdend zwaard in hun handen.
Om wraak uit te oefenen onder de heidenen, strafgerichten onder de volkeren.
Om hun koningen in boeien te slaan, hun rijksgroten in ijzeren kluisters.
Om het geschreven oordeel aan hen te voltrekken: dat is roemrijk voor al Zijn gewijden.
Psalm 150
Looft God in Zijn Heiligen; looft Hem, in het firmament van Zijn macht.
Looft Hem, om Zijn machtige daden; looft Hem, naar Zijn geweldige grootheid.
Looft Hem, met bazuingeschal; looft Hem, met psalter en harp.
Looft Hem, met bekkens en koorzang; looft Hem, met snarenspel en orgel.
Looft Hem, met welluidende bekkens; looft Hem, met jubelende cimbels; alles wat adem heeft, love de Heer.
Slotpsalm 151
Ik was de kleinste onder mijn broeders, de jongste in het huis van mijn vader, en ik hoedde de kudde mijns vaders.
Mijn handen hadden een speeltuig gemaakt, mijn vingers vervaardigden een psalter.
Wie heeft dit aan mijn heer verkondigd? De heer zelf, hij heeft het gehoord.
Hij heeft zijn gezant tot mij gezonden, om mij weg te halen van de kudde mijns vaders; en met de olie der zalving heeft hij mij gezalfd.
Hoe schoon en hoe groot mijn broeders ook waren, toch had mijn heer geen behagen in hen.
Daarom trok ik op de vreemdeling af, die mij vervloekte bij zijn afgoden.
Maar ik ontrukte het zwaard aan zijn zijde, en ik sloeg hem het hoofd af. Zo nam ik de smaad weg van de zonen van Israël.